en leider van dit kiesbedrog.
Want, lezer die mij in dit verhaal wilt volgen, wat hier gepleegd werd, het was kiesbedrog. Max Rooses, door Belzebub geïnspireerd, had op vierkanten blank bristol stempels van rood lakwas gedrukt. Deze kaarten had hij toevertrouwd aan twee kerkelijke waardigheidsbekleeders waarvan spraak. Deze hadden ze overhandigd aan de gedienstige koetsiers, met verzoek ze aan vrienden, maagschap en kennissen uit te deelen, en met belofte dat, zoo de regeering na den grooten dag van Juni aan het bewind mocht blijven, iedere kaart in de kerk, waar Jan van Ruusbroec eens onderpastoor was, tegen een blinkend stuk van vijffrank, gangbare munt, kon uitgewisseld.
En aldus geschiedde. En, daar Max Rooses, tweede van den naam, opvolger van Ruusbroec, de vreugde mocht smaken de heeren zijns harten aan de regeering te zien blijven, kostte hem dit negentien zilverlingen wel geteld....
Ja maar, er kwam verraad in 't spel. Een dier schijnheilige koetsiers had eene kaart naar het socialistische Volkshuis gedragen: het was het rood gebroed dat het kerkgeld op ging strijken. Met, natuurlijk, de gevolgen die gij wel raden kunt.
De zaak is voor een dag of twee voor de Brusselsche jury en het Brabantsche assisenhof gekomen. Men heeft er de ambtelijke baarden der suisses en de argeloosheid van den kapelaan bewonderd. De suisses wisten wel dat zij kwaad deden: anders zouden hunne uitleggingen niet zoo verward zijn geweest. De kapelaan, hij wist het naar zijn zeggen niet, en moest het vernemen uit de aandachtige lectuur van ‘Le Peuple’. Een onder-pastoor die ‘Le Peuple’ leest: wat zal Monseigneur daarvan zeggen!...