| |
| |
| |
De bespreking
Brussel, 20 November.
Wij hebben dus, gisteren en hedennamiddag, de discussie gehad van de ministerieele verklaring, - althans een eerste, maar goed-afgerond gedeelte ervan, vermits leiders der onderscheiden partijen hun oordeel hebben te kennen gegeven, en de minister-president tot nadere uitleggingen is overgegaan. Deze bespreking van een belangrijk document is de bevestiging van hetgeen ik ervan had voorspeld, al heeft ze ons eene verrassing gebracht, waar wij ons echter aan konden verwachten, en die van mindere beteekenis mag heeten, dan men bij eerste zicht zou kunnen denken. Beter dan in een louter-beschrijvend Kamerverslag, zult gij u van dit alles een denkbeeld vormen uit een beredeneerd artikel. Ik wil trachten dit hier te leveren.
Voor de liberalen sprak Louis Franck, voor de sociaaldemokraten Emile Vandervelde. Hunne redevoeringen, beiden zeer bezadigd, deelden niets meê, dat men er niet van verwachtte, al kan niet gezegd dat de ideeën van Franck deze zijn van al de liberale Kamerleden, en Vandervelde in naam van al de socialisten zou hebben gesproken. Franck is onder de liberalen zeer vooruitstrevend, vooral in zake kiesrecht; Vandervelde heeft zich meer gematigd getoond, dan vele zijner vrienden zouden hebben gedaan. Laat ik hunne rede hier samenvatten.
De minister, aldus Franck, beantwoordt, wat kiesrecht aangaat, onze verwachtingen niet; al ware het, anderdeels, der waarheid te kort doen, hem van onoprechtheid te verdenken waar hij verklaart de evolutie der ideeën, en de
| |
| |
noodzakelijkheid die te volgen, te erkennen. De heer de Broqueville heeft integendeel, door zijne woorden, voor zijne regeering en zijne partij eene verbintenis aangegaan, waar niets hem van ontslaan kan. De herziening is, gelijk in 1890, in de lucht; in 1893 was Beernaert gedwongen ze bij te treden: heden gaan wij denzelfden weg op, wat de minister ook doe. Temeer dat het meervoudig stemrecht, krank reeds vóor 2 Juni, daarna zieker en zieker is gebleken. Trouwens, vele katholieken hebben verklaard niet bang te zijn voor zuiver algemeen kiesrecht; er zijn immers éen millioen eenstemmige kiezers, waaronder slechts de helft socialisten. De regeering weliswaar, beroept zich op de dreigende stakingen om zich tegen herziening te verzetten. Ook wij willen van staken niet weten, hetgeen niet wil zeggen, dat wij een duimbreed wijken in onzen eisch van algemeen kiesrecht. Ik zal dus het in-overweging-nemen stemmen, ook onder het dreigement; weigert de rechterzijde dit te doen, dan zal zij de verantwoording van den strijd dragen. Minder dan wie ben ik bereid te beraadslagen onder den druk der bangmakerij; maar op deze te wijzen om de bespreking te weigeren heeft geen zin. En Beernaert heeft het terecht gezeid: ‘Het is de waarde eener rechtvaardige beslissing verminderen, ze aan vrees toe te schrijven.’ - Wat de legerhervormingen aangaat: de regeering, diepste der vernederingen, is gedwongen het liberale programma over te nemen. Weliswaar zijn de omstandigheden dringend, en het dient erkend dat men spoedig te handelen heeft. Heel het land heeft het erkend. Daarom moeten hervormingen gedaan, en zij zullen het. Maar het weze dan in demokratischen en in definitieven zin. Trouwens, de legerkwestie houdt verband met
| |
| |
de kieskwestie: politieke gelijkheid en militaire gelijkheid zijn de noodzakelijke voorwaarden voor de moreele gezondheid van een volk. Beide idealen gaan, het is onbetwistbaar, hunne verwezenlijking te gemoet. En als eene overwonnen partij, besluit Franck, zijne gedachten toegepast ziet worden, moet ze in de toekomst niet despereeren!
Toegejuicht door al de socialisten, zoo niet door al de liberalen, maakte deze rede ook rechts blijkbaar indruk. Deze van gezel Vandervelde, die uitmuntte door bezadigde overwogenheid, kwam op het volgende neêr:
Spreker betuigt zijne ingenomenheid met de neergelegde wetten van maatschappelijken aard. De ideeën, erin vervat, werden jaren geleden al door socialisten - o.a. Bertrand en Denis - verdedigd. Thans neemt de regeering ze over: het geeft de zekerheid dat ze weldra werkelijkheid worden. Men vergete echter niet, dat ook deze ideeën hebben geëvolueerd, dat dus slechts radikale toepassing heil kan brengen, zoo inzake pensioenen voor ouderdom en invaliditeit... Wat de drie groote problemen aan de orde betreft: de minister wil dat de schoolwet op eene overeenkomst der partijen berust. Wij wenschen het met hem, al kennen wij zijn ontwerp niet. De militaire kwestie zullen wij bespreken in den geest, vóor drie jaar aangegeven. Leden der arbeidersinternationalen, willen wij eerst en vooral den vrede, niet door voorbereiding tot den oorlog, maar door den oorlog onmogelijk te maken. Wij ontkennen echter het recht tot verdediging niet.
Ook wij willen de overrompeling van het grondgebied beletten. En daarom zullen wij algemeenen dienstplicht bijtreden, maar dan met vermindering van den diensttijd. En verder kan ik mij niet voorstellen dat de regeering
| |
| |
de gelijkheid der krijgslasten zou uitroepen, zonder tevens de politieke gelijkheid bij te treden. - De regeering laat ons in deze dan ook eenige hoop over. Maar dan buiten het dreigement der werkstaking. Ik zal doen opmerken, dat ook in 1892 algemeene staking dreigde: het belette den heer Beernaert niet, het hervormingsontwerp in aanmerking te nemen. Trouwens, wij hebben nooit gezeid: ‘Gij moet ons onmiddellijk de hervorming toestaan of gij krijgt de algemeene staking.’ Wij blijven beweren, dat deze het allerlaatste strijdmiddel is. Wij bekennen, dat wij ze voorbereiden; zonder die voorbereiding kan zij immers onmogelijk vreedzaam zijn. En de minister van Oorlog, bekend pacifist, kan het ons niet kwalijk nemen, zoo wij het ‘Si vis pacem, para bellum’ toepassen. Ik-zelf, overigens, heb vertrouwen in de mogelijkheid eener overeenkomst. In naam mijner vrienden dring ik dan ook op deze aan, opdat door den goeden wil van ieder, de rechtvaardigheid zegeviere!
Gij zult uit deze, zeer waardige, rede op kunnen maken, eerst en vooral, dat de algemeene staking bijna zeker schipbreuk lijdt, ten tweede, dat de socialisten tijd van wachten blijken te hebben. Uit bezadigde, niet overijlde bespreking kan inderdaad de beste formule ontstaan, indien.... Maar laat mij den draad der Kamerdiscussie weer opnemen.
Na Vandervelde kwamen de katholieken aan het woord. En ineens veranderde de toon. Zoo inschikkelijk vorige sprekers zich hadden betoond, zoo weinig meêgaand waren der regeering vrienden. Van de rede des heeren Verhaegen, die voor de linkerzijde stekelig bedoelde te zijn, zal ik niets zeggen dan dat zij bevestigde, dat vele katho- | |
| |
lieke werklieden het algemeen enkelvoudig kiesrecht zijn toegedaan. Bij de rede van Woeste dient echter langer stilgestaan.
Deze is geweest, wat men ervan verwachten moest. Woeste kon niet opeten, dat de Broqueville hem over het hoofd zag, door zijne ontwerpen aan het geheele land voor te stellen zonder ze eerst der katholieke partij, d.i. hem, Woeste, onderworpen te hebben. Hij heeft dan ook al de looze streken, die hem eigen zijn, samengerakeld, om er de minister-president mede te omwikkelen. Men moet, zegde hij, op de linkerbanken den minister van Oorlog al heel slecht begrepen hebben. Deze kan onmogelijk willen ingaan op kieshervorming. Zijne formule, ‘les institutions politiques ne sont pas immuables’, wat is ze anders dan eene, kwasi-zinledige, gemeenplaats, die hem allesbehalve verplichtingen oplegt? Hoe, wij, de overwinnaars van Juni, wij zouden capituleeren? Het kan ons immers in het hoofd niet komen! Trouwens, minister de Broqueville weegt niet steeds zijne woorden. Zoo konden zijne verklaringen aangaande militaire hervormingen heel wat voorzichtiger zijn geweest. Waar haalt hij het uit, dat de mogendheden ons grondgebied zouden bedreigen? En zoo dit werkelijk zoo was: waar zijn dan zijne bewijzen? Want dan is hij ons toch bewijzen schuldig! De minister van Oorlog heeft de krijgstrompet gestoken op eene, minstens voorbarige, wijze, vermits geheel Europa thans niets dan op vrede zint. Neen, wij hebben het recht niet de mogendheden te verdenken... Zeker, wij moeten onze onzijdigheid kunnen verdedigen. Mogen wij echter denken aan verder gaan? Men belooft ons een nieuw ontwerp: ik hoop dat het bezadigd en gematigd genoeg zal zijn, om er mij bij aan te kunnen slui- | |
| |
ten....
Aldus Woeste. Zijne rede werd door geen enkel applaus goedgekeurd. Eens te meer moest de grijze staatsman ondervinden, hoe weinig zijne denkbeelden nog in harmonie zijn met deze der Kamer. Maar de Kamer, zij, zou ondervinden hoe groot nog Woeste's gezag blijft.
Het bleek vanmiddag uit de palinodie van minister de Broqueville. Of althans uit wat voor eene palinodie goed, en wel niet anders dan eene sluwheid kon zijn. Men oordeele.
De Broqueville wees er dan eerst en vooral op, dat de rechterzijde geenszins een stap naar links doet, door algemeenen dienstplicht in te voeren: zij volgt alleen het militaire programma, dat zij sedert jaren aankleeft. Steeds heeft zij voor doelmatige verdediging van het grondgebied gezorgd, en niet het minst in de laatste jaren. Wij wenschen trouwens niets beters dan aller samenwerking, tot meerder heil van het vaderland. Dat hervormingen dringend zijn, staat vast, al gaat het niet aan, de noodzakelijkheid ervan te bewijzen door bekendmaking van diplomatieke stukken; deze mede te deelen is eene bekende onmogelijkheid. Het moet ons niet beletten ervoor te zorgen dat wij onvoorziene gevallen het hoofd kunnen bieden.... Wat de kieshervorming aangaat, overkort zullen wij het in-overweging-nemen ter bespreking brengen. Maar van nu af aan hecht ik eraan te verklaren, dat men mij verkeerde inzichten toeschrijft, als men meent dat ik voor de grondwetsherziening zal stemmen. Onder de bedreiging der staking, bedreiging die blijft voortbestaan, is dit geheel onmogelijk. Beraadslagen gaat in zulke omstandigheden niet aan. Wilt gij, linkerzijde, uw doeleinde bereiken,
| |
| |
handel dan met kalmte: overreed ons bij kracht van overtuiging. Gaat gij echter het land in roering brengen, dan komt er niets terecht van de belangrijke wetten, die wij op onze agenda hebben.
Deze terugtrekking van den minister was niet zonder aanvankelijk verbazing te wekken. Vandervelde legde ze onmiddellijk uit: de Broqueville had Woeste tot zijne militaire wet bekeerd, door hem in zake kiesrecht bij te treden. En Vandervelde leidde er dan ook uit af, dat de politiek der regeering erin zou bestaan, een voorzichtigen terugtocht achter de schansen der sociale wetgeving te verwezenlijken. Dit zou, vervolgde hij, de houding der socialisten in niets wijzigen: zij zullen kalm weten te blijven. Maar zoo, in zulke omstandigheden, de staking uitbreekt, dan zal het zijne schuld niet zijn... Hij doet een laatste beroep op de Kamer: dat ieder, die rechtvaardigheidszin bezit, de herziening stemme: de Constituante zal de goede formule wel vinden, spijts deze die aarzelen en terugnemen wat ze hadden beloofd...
In hoeverre er waarlijk vergelijk is tusschen Woeste en de Broqueville, kan natuurlijk niet gezegd. Men kan beiden zelfs gelooven, als zij beweren, dat de gedachte van overeenkomst tusschen hen niet is opgerezen. Maar dan blijft niet anders over dan uit de ministerieele woorden af te leiden, dat de occulte invloed van Woeste op de regeering nog zeer groot is, of wel... dat de heer de Broqueville weer eens heel slim is geweest: hij zou Woeste bekeerd hebben tot zijne legerwet, - en zou daarna, zoogezegd onder den drang der omstandigheden, zijne vroegere houding in zake kiesrecht, de eenige trouwens die vooralsnog mogelijk is, terug aannemen....
| |
| |
Aldus deze bespreking, waarvan ik u alleen het hoofdzakelijke mededeel - ik verzweeg o.m. eene belangrijke rede van Frans van Cauwelaert, die sprak in zeer demokratische zin -, en die in den toestand, gelijk gij ziet, weinig verandering brengt. Dat zij echter de oriënteering der latere discussies bepaald, is belangwekkend. En dat die discussies ten goede van het programma der linkerzijde uit zullen vallen, is bijna zeker.
N.R.C., 22 November 1912. |
|