| |
| |
| |
Voor de bespreking
Brussel, 18 November.
De ministerieele verklaring van Dinsdag j.l., die morgen in discussie komt, valt wel het zonderlingste, en ook het meest-vereerende lot ten deel, dat ooit dergelijke boodschap van klerikale zijde te beurt viel: het is vooral in de bladen der oppositie, en meer bepaald in de liberale, dat haar waardeering en lof te beurt viel. Zij was nauwelijks uitgesproken, of de socialistische ‘Peuple’, die daags tevoren nog tot algemeene werkstaking had aangehitst, schreef: ‘Uit de ministerieele declaratie blijkt dat de regeering, ware de mogelijkheid der algemeene staking daar niet, erin toestemmen zou de kieshervorming te bespreken. Dit volstaat om ons te doen herhalen, dat de arbeiderspartij de algemeene staking steeds beschouwd heeft als een laatste hulpmiddel, waar zij niet wenscht haar toevlucht toe te nemen....’, eene capitulatie, gij ziet het, die nu wel haar oorsprong kan hebben in het gebrek aan geestdrift onder de werklieden voor dat ‘laatste hulpmiddel’, maar tevens de erkenning is van de Broqueville's goeden wil, waar dezes houding elders geloofd wordt als ‘non sans quelque netteté et certaine crânerie’, en die hem het volgende complimentje bezorgt: ‘Pour l'entendre autrement’ (bedoeld wordt: zoo de minister de discussie niet wilde aanvaarden) ‘il faudrait prêter au chef du cabinet une arrière-pensée machiavélique de leurre et d'astuce, qui pourrait germer dans d'autres cervelles cléricales; mais nous ne ferons pas à M. de Broqueville l'outrage gratuit d'une pareille suspicion’... Nu zijn
| |
| |
het wel alle socialistische partijgangers niet eens, om aldus den minister-president met zulke ongewone lauweren te overladen: zoo gezel Vandervelde heel wat aanhangers vindt, die met hem een vergelijk wenschen dat den vrede handhaven zou, ook gezel Kamiel Huysmans heeft vrienden, die met hem instemmen, wanneer hij in ‘La semaine politique’ schrijft: ‘De socialisten moeten, vooral te Brussel, van de gedachte doordrongen zijn, dat de parlementaire strijd dient uitgevochten en de staking eene noodzakelijkheid worden zal. In eene andere hypothesis gelooven, c'est se payer de mots.’ En verder: ‘Wat staat ons, socialisten, te doen? Eenvoudig het masker afrukken van de klerikale politici, die de vaderlandsche gitaar tokkelen, alleen om te beter de keuken hunner partij te doen draaien. Al stonden wij alleen, wij zullen het moeten doen. En ik voeg eraan toe: wij zullen het vooral doen àls wij alleen staan.’
Zulke krijgshaftigheid, die niet alleen minister de Broqueville, maar ook den meer vreedzamen Vandervelde treft ‘qui se paie de mots’, en die er vooral op wijst, dat eene socialistische fractie zich het monopolium der kieshervorming wil verzekeren, vertoonen de liberale bladen niet. Op één enkel na zijn zij het eens om de boodschap van den minister-president zeer gunstig te onthalen. De ‘Indépendance belge’, die in de laatste tijden aan gezag heeft toegenomen, vooral na de scheuring van het kartel, verklaart: ‘De algemeene toon, waarin de ministerieele verklaring is opgesteld, valt op te merken: hij laat toe te gelooven, dat de heer de Broqueville eene nieuwe politiek wenscht te drijven en meer aandacht wijdt aan den nationalen geest dan zijne voorgangers en vrienden
| |
| |
tot hiertoe deden.’ En de hoofdredacteur der ‘Indépendance’ gaat in den Parijzer ‘Temps’, waar hij correspondent van is, aldus voort: ‘Men houdt het ervoor, dat de houding des heeren de Broqueville de deur opent voor de herziening van artikel 47 der Grondwet en dat de kieshervorming binnen twee jaar, d.i. tegen de verkiezing van 1914, voldongen zal zijn.’ De ‘Chronique’, zij, beschouwt dit laatste niet alleen als eene mogelijkheid, zij schildert er op volgende, klaarziende wijze, de verwezenlijking van: ‘Ook hier zal de liberale linkerzijde misschien in staat zijn, den toestand te redden: ik bedoel, dat zij het in overweging nemen van een herzieningsvoorstel bewerken kan, door alle redenen of voorwendsels tot verdaging ervan te niet te doen. De liberale linkerzijde heeft de algemeene staking als parlementair middel verworpen; hare houding was strikt grondwettelijk; er zou dus niet de minste oneer bestaan voor het ministerie, in deze voorwaarden een debat te aanvaarden.’ - Ook de ‘Gazette’ looft den minister, dat hij, mits eene ‘athmosphère parlementaire normale et sans menaces’, de bespreking tegemoet gaat. En de provinciale bladen - zoo de ‘Flandre libérale’ van Gent, die inziet welke rol in deze aan minister Helleputte is weggelegd, en de ‘Matin’ van Antwerpen, die bij de Broqueville een ‘réel courage pour prendre l'attitude qu'il prend’ erkent - stemmen bij den lof in.
Zoodat minister de Broqueville een mooi sukses mag aanstippen... bij zijne politieke vijanden. Bij zijne vrienden is het anders gesteld. Niet dat zij hem de bloemen van rhethorike zouden sparen, en hem het epitheton van first-class-staatsman onthouden zouden. Alles behalve!
| |
| |
Maar.....
Er zijn wel meer ‘maren’, die het blijde deuntje van den loftrompet met eenige terughouding komen overfloersen. (Gij bemerkt dat ik hier niets anders bedoel dan een tegenhanger te leveren voor Kamiel Huysmans' ‘vaderlandsche gitaar die de klerikale keuken doet draaien’; al beken ik, verre beneden zijn voorbeeld te blijven.) De eerste ‘maar’ is, natuurlijk, de militaire kwestie. Baron Charles de Broqueville heeft goed gedaan een plaatsje te hebben ingeruimd op de ministerieele banken voor volksvertegenwoordiger Paul Segers, van Antwerpen, het heeft de Antwerpsche bank in haar antimilitarisme lang niet ontwapend. En al heeft Paul Segers op een banket - natuurlijk! - beoogd, dat die antimilitaristische politiek diende herzien, die herziening is nog verre van voldongen. Er zal, men mag er zich ten stelligste aan verwachten, hierin een tegenstand zijn, die bij de Antwerpsche bank niet beperkt zal blijven. Reeds heet de Broqueville bij sommige uit zijne partij ‘de Roekelooze’. Het is een schoone naam, maar die bij de meerderheid argwaan verwekt. En met argwaan regeert men niet. - Een andere ‘maar’: de kieshervorming. Iedereen is nu wel gaan inzien, dat er inderdaad ‘iets’ dient gedaan. Wat dit ‘iets’ echter zal zijn: men is het er lang niet over eens. Men meent te weten dat minister de Broqueville onder de jong-katholieken is, die voor hunne partij geenszins zuiver algemeen kiesrecht vreezen. Men leidt eruit af, dat hij eene hervorming, in den zin door de liberalen voorgestaan, gaarne bij zal treden. Maar dan valt het niet te twijfelen, of een goed deel zijner politieke vrienden ontvalt hem, zoodat regeeren voor hem onmogelijk zou worden.
| |
| |
En zoo komt het, dat men van nu af aan van eene nieuwe ministerieele crisis spreekt. Het is wel heel voorbarig, te meer daar de jong-katholieken, die, in verzoenende zin, het programma der linkerzijden willen verwezenlijken, en... aldus hunne heerschappij hopen te bestendigen, meer en meer veld winnen. Dat de Broqueville, wiens knapheid voortaan buiten kijf staat, echter een heel moeilijken strijd aangaat, eerst en vooral in zijne eigene partij, staat vast. Dat die strijd te zijnen nadeele kan afloopen, valt niet te betwijfelen. Maar dat zijne vrienden, door hem te willen begraven, veel zouden winnen, is beslist onwaar. De heer de Broqueville heeft in zijn partij velen ontstemd door wat zij zijn autocratisme noemen. Zoo heeft hij de militaire kwestie niet voor de rechterzijde, maar voor het geheele parlement willen stellen. De verbittering, die het kan hebben gewekt, is misschien de reden van de terughouding die rechts bij sommigen heerscht. De minister-president zal er mede af te rekenen hebben. En dat de linkerzijde van die oneenigheid gebruik zal maken, is natuurlijk....
N.R.C., 19 November 1912. |
|