| |
| |
| |
De politiek van den dag en de rechterzijde
Brussel, 5 November.
Na de liberalen, hebben zich gisteren de leden der regeeringspartij vereenigd tot het onderzoek van den politieken toestand. Of beter gezegd: het is de regeering die hare vrienden vereenigd heeft tot mededeeling van hare inzichten. Want er wordt in de rechterbladen wel eens geklaagd over een zeker despotisme der tegenwoordige ministers, inzonderheid van den premier, die minder naar het oordeel hunner politieke partijgangers luisteren, dan dat zij aan dezen hun oordeel, laat staan hun wil opdringen - klacht, deze week nog door het klerikale weekblad ‘Ons Recht’ in bitsige woorden herhaald, en die op heel wat waarheid berust, maar tevens wat zou kunnen wijzen op eene noodzakelijkheid, waar van de verantwoordelijkheid des heeren de Broqueville al de dringendheid heeft ingezien. De rechterzijde, wat zij moge blijven beweren, is immers in vele zaken lang niet eensgezind; moest de regeering zich nu laten beïnvloeden door ál de onderscheidene meeningen der partijgenooten, dan kwam ze meer dan eens te staan in de houding van den ezel tusschen de twee schelven hooi; en het is dan ook goed te begrijpen dat de minister-president, in de verwarde toestanden van tegenwoordig, liever nog de aanvallen van verbeten of uitgesproken woede vanwege menschen die zich miskend achten verdraagt dan, met zijn gekenden zin voor de opportuniteit die nu juist niet van hoogere politieke bestrevingen, maar dan toch van sluw beleid getuigt, een bewind prijs te geven, waar hij persoonlijk meer aan schijnt te hechten naar
| |
| |
het moeilijker wordt om te behouden.
De heer de Broqueville heeft dus de rechterzijden van Kamer en Senaat bijeengeroepen in eene vergadering, waar het katholieke land heel wat van scheen te verwachten. En nu is wel te vreezen dat het katholieke land zich in zijne verwachting eenigszins teleurgesteld zal gaan gevoelen. Tenzij de regeering sommige ijverige jong-katholieken van het beroepsgeheim ging ontheffen, en aldus eenige onbescheidenheid toeliet, die ons beter inlichtte over bewuste vergadering dan de zeer voorzichtige mededeeling aan de pers, dewelke ons weêr niet veel meer leert dan dat de sluwheid van den eersten minister niet gaat dan met eene naïefheid, die hem, men moet het erkennen, wel eens heeft gediend.
Die naïeve sluwheid, zij ligt hierin dat, wélbewust dat allereerst werkstakingen tevens onmiddellijke bespreking van algemeen kiesrecht dienen ontweken, de minister het breedvoerigst schijnt geweest te zijn over de punten, die vooral de werklieden aanbelangen. Op het programma der verbondene socialisten en liberalen van vóór 2 Juni stonden de arbeidspensioenen. Het is een punt van sociale wetgeving waar, meer dan over kiesrecht, en veel meer dan over algemeene staking - over dit laatste is tweespalt definitief tusschen de deelen van het kartel gaan gapen, die zelfs de liberale Kamerfracties schijnt te willen uiteenscheuren - waar de oppositie het in al hare schakeeringen eens over gebleven is, al kan bij verwezenlijking van het beginsel nu ook wel verschil in meening ontstaan. De regeering nu, hare oude gedragslijn indachtig, neemt de vereenigde linkerzijde weer maar eens de kaas van het brood; vóór elk ander ontwerp zal men bij herope- | |
| |
ning der Kamer over de ouderdoms- en invaliditeitspensioenen handelen. Deze zullen berekend worden op voet van één frank daags. In hoever Staat, werkgever en werkman tusschen zullen komen, hebben de Broqueville noch Hubert, minister van Arbeid, zoo heel bepaald gezegd. Ik meen echter mijne inlichtingen, u voor enkele dagen gegeven, als zou de tusschenkomst van den werkgever op vasten grondslag verplicht, en die van den werknemer vastgesteld zijn naar de mate van eigen initiatief bij levensverzekering of sparen, te mogen bevestigen. Bij bespreking van zulk wetsontwerp zullen de tegenpartijen zeer zeker verklaren dat zij geen dupe zijn van de taktiek der regeering; het lijdt echter geen twijfel dat deze laatste zich inschikkelijk zal toonen, waar het zelfs de ergste eischen der meest-demokratische linkerzijde betreft; hare eigen vrienden, die bedenkingen konden opperen, zal zij naar het verleden wijzen van hare partij die, naar de woorden van den socialist
Destrée, een ‘code du travail’ wist samen te stellen; en eenmaal de wet gestemd, zal zij de kastanjes uit het vuur halen, en verklaren: ‘gij hebt van ons de werkerspensioenen gekregen, onthou u nu maar van algemeene staking, en laat ons met uw algemeen kiesrecht in godsnaam een tijdje gerust.’
De regeering zorgt dus, allereerst, voor ruimere pensionneering. Dit gaat natuurlijk niet zonder kosten. En gij weet dat onze financies, hoewel minder slecht dan men het heeft meenen te moeten voorstellen, toch lang niet zoo schitterend zijn als men anderdeels voorgeeft. Met het gevolg, dat nieuwe belastingen zullen moeten geheven. Hierbij zal vermoedelijk het verzet vanwege de liberalen het heftigst zijn. Dat men hierbij zal trachten zich de socialisten, door de keus van het belaste,
| |
| |
goedgunstig te maken, ligt voor de hand. En zoo speelt de regeering weer fair play, in schijn althans, en redt zich uit een toestand, die haar des te gevaarlijker moet voorkomen, dat de liberalen er, negen en twintig jaar geleden, op gevallen zijn.
Ander punt waar het ministerie en zijne partij kans in zien goed figuur te maken: in de legerhervorming. Het staat thans vast, dat enkele leden der regeering, waaronder de Broqueville, op aandringen van het staatshoofd gewonnen zijn voor algemeenen dienstplicht. De andere ministers zullen, de bespreking eenmaal in gang, uit taktiek wel te winnen zijn. En, waar verluidt dat de gezanten van Duitschland, Engeland, Frankrijk en Italië eensluidend zouden hebben verklaard, dat, ingeval van oorlog, ‘de neutraliteit van België niet zal worden gevrijwaard door de onderteekenaars van België's neutraliteit’ - aldus beweert iemand die met de Kamer en met de ministers in goede betrekking staat, zijn oordeel in een Hollandsch katholiek dagblad en in een Belgisch katholiek weekblad ziet uitgedrukt, en waarvan ik vermoed dat de regeering wel naar hem kon luisteren -, in zulk geval mag men op goeden grond meenen, dat een goed deel der rechterzijde haar antimilitaristisch verleden zal verloochenen om de verst-gedreven hervormingen bij te treden. Alleen van de Antwerpsche bank, die steeds maar van geen nieuwe militaire lasten weten wil, kan tegenstand worden verwacht. Daar de nood echter dringend blijkt, zooals Vuylsteke eens zong, en in onderhavigen toestand allerminst afbreuk dient gedaan aan de inzichten der regeering, rakelt men bij de gedwongen tegenkanters eener dure legerhervorming een oud ontwerp op: het definitief verbond
| |
| |
tusschen België en Holland, dat ons alle mogelijke verweermiddelen verzekeren zou zonder dat ons eigen leger een cent meer zou kosten. Dat militair verbond stond al op de agenda van de aanvankelijke Hollandsch-Belgische verbroederingscommissie. Zij werd er van geweerd nog vóór zij kon ter sprake komen. En nu zijn de internationale omstandigheden wel veranderd, - ook misschien voor Holland. Of er echter kans bestaat, dat men Benoorden-Moerdijk erin toestemt de onafhankelijkheid van België, weze het dan ook maar voor een deel, te verzekeren, blijf ik vooralsnog betwijfelen... Deze afval op de eensgezindheid in hare partij ziet de regeering trouwens blijkbaar over het hoofd: zij kan rekenen op de liberalen, en zelfs, in zekeren zin, op de socialisten. Zoodat ook hieruit eene wet zou kunnen tot stand komen, die wijzen zou op een ‘accord patriotique des partis’, en.... die per slot van rekening der regeering, en in hoofdzaak den heer de Broqueville, ten goede zou komen.
Ouderdomspensioenen en legerhervorming, met het corollarium der lastenvermeerdering, verwezenlijkt door eene meerderheid die, als alles goed gaat, verzekerd wordt door de drie of althans door twee der politieke partijen: onze premier vindt het al heel mooi, - en hoopt dat men hem voor het overige met rust laat. Immers, over kiesrecht en algemeene staking heeft hij gisteren verkozen te zwijgen. De verklaring, die men omtrent de gouvernementeele inzichten verwachtte, bleef achterwege, - en ik kan het zoo goed begrijpen! Al heet het in ministeriëele kringen, dat de regeering zich aansluiten zou bij de voorstellen der ‘Flandre Libérale’; die éenmaking der Belgische kieswetten voorstaan, - en door ze over te nemen kon zij zich
| |
| |
misschien in zekere mate den steun van enkele gematigde liberalen verzekeren -, vooralsnog verkiest zij, de regeering, ‘de Conrart le silence prudent’ te behouden, en de omstandigheden af te wachten, met de hoop ook hierin, misschien, iets als eendracht der partijen te bereiken.
Die eendracht, men zal er in elk geval bij de nogmaals aangekondigde schoolwet niet moeten op rekenen. Wel bevat deze, in hare groote lijnen, verbeteringen waar ik u reeds op wees. Zij blijft echter berusten op het beginsel van gelijke subsidiëering voor ieder, neutraal of niet, en gaat aldus regelrecht in op liberale en socialistische inzichten. Groote vrees schijnt minister de Broqueville voor eene eventueele bespreking niet te hebben, hetgeen men goed begrijpt als men bedenkt dat zulke bespreking vooralsnog... inderdaad zeer eventueel blijft. Wij hebben immers nog heel wat anders in het klare te trekken, vóor wij tot het bespreken der schoolkwestie komen. Zoodat het pronken met ingevoerden leerplicht en ingericht beroepsonderwijs best te billijken is...
En met dat al is het lang niet zoo zeker, dat in de volgende zitting het ministerie zulk gemakkelijk spel zal hebben, als het zelf voorgeeft te gelooven. Zijne partijgangers zijn dan ook over de verklaring van gisteren maar half tevreden. Maar wat hadde het dan ook beters beloofd, dat toch niets dan beloften in den wind ware geweest?
N.R.C., 7 November 1912. |
|