baar geworden, zooals gebeurt bij menschen die een heel leven dagelijks glad geschoren worden; maar de inkruipende en uitveerende mondhoeken zogen wijsheid genoeg aan, en lieten humor genoeg uitlijnen, de trillende neusvleugels tegen, om de strakheid der lip minder merkbaar te maken. De neus, recht en scherp, der onderzoekers en der gebieders, was nochtans, met de oogen, het eenige teeken van Tinel's sensualiteit: hij was te gevoelig voor indrukken, te huiver-zinderend bij de uitdrukking dan dat men dezen man, met zijn anders scherp, stroef en gesloten gelaat, voor blóot een intellectuëele, voor een passielooze houden zou. Trouwens, dit spraken de blikken tegen.
In hun breede wallen, die van veel werken, en meer nog misschien van veel lijden getuigden, mochten zij nu ook, achter den verscherpenden bril, den meesten tijd glurend-achterdochtig of bral-imponeerend schijnen: soms lag er zoo'n ontgoocheling in, zoo'n weemoed-vol-gewisheid, dat men niet meer twijfelen kon of deze man was meer dan anderen gevoelig, en had hij, een hardnekkig heerscher, meer dan anderen onder de kwetsuren van het leven gesidderd - en gezwegen. Maar het smalle, het bralle, het dwars-doorbalkte voorhoofd kwam dan weer wijzen op de weergalooze koppigheid, op eene beperktheid om der wille der beheersching, die van het dorpsjongetje vol wil en vol vlijt, die van het zoontje van een dorpsonderwijzertje uit Oost-Vlaanderen, door noeste studie, veel ambitie en weinig menschelijk ontzag, den bestuurder van het Brusselsch conservatorium en den kapelmeester des Konings zouden maken. En was daar niet de welige haarbos, het prachtige golfhaar, dat het geheele, bleeke en toch duistere gezicht omkranste, dan zou men gedacht hebben