| |
| |
| |
Zestiende Vlaasch natuur- en geneeskundig congres
Eerste dag
Leuven, 21 September.
Dit wordt, geachte toehoorderessen en toehoorders, een geval van wetenschappelijk congres, behandeld bij middel van journalisme. De behandeling is niet alleenstaand; ik heb ze vroeger wel gebruikt in andere omstandigheden. Ieder geval vertoont echter bijzondere verschijnselen, zoodat gij mij wel wilt toelaten, ook ditmaal in meer uitvoerige bijzonderheden te treden.
Laat ik u eerst zeggen, in welke voorwaarden het geval zich voordoet. Oord van het verslag: Leuven. Luchtgesteltenis: herfstwarmte, oostenwind, geen zonneschijn, maar zonnetjesschijn, droog. Voor de behandeling kan deze bijzonderheid van belang zijn, dat Leuven sedert korten tijd een electrische tram bezit, en voor het oogenblik zeer weinig studenten binnen zijne muren bevat. De electrische tram heeft, geen twee minuten geleden, de paraplu van de dame van een congreslid onder mijne oogen stukgereden. Geen enkel geneeskundige is gevonden om de breuk te herstellen. Nota bene: er zijn voor het oogenblik niet minder dan 700 geneeskundigen te Leuven. Maar, het zij te hunner verontschuldiging gezeid: zij zijn in congres vereenigd, en dus geenszins gedwongen breuken te verzorgen, zelfs niet die van de paraplu hunner gade.
Nadere bepaling van het midden: de Promotiezaal der Hoogeschool, in de Hallen. Die Hallen zijn wel onder het allerschoonste, de promotiezaal onder het allerminste
| |
| |
dat te Leuven is te vinden. De voorhal van het gebouw is een meesterstuk, met hare laat-romaansche kolommen en haar dubbelen trap. Eenmaal boven, vallen uwe oogen echter onmiddellijk op een groot stuk doek, met verf bestreken, dat een aanslag is op de aesthetische zedelijkheid. En het ergste van al: die verf stelt paus Leo XIII voor. Hij werkt uiterst slecht op de spijsvertering. Hetgeen voor dit congres symptomatisch is.
Onder den zoo leelijk voorgestelden paus treedt gij in hoogerbedoelde promotiezaal. Zij lijst in eikenhout schilderijen, die niet veel mooier zijn dan de voorstelling van Leo XIII. Maar gij ziet er tevens, overmits gij er u met mij verplaatsen wilt, een aantal Noord-Nederlanders, hetgeen eene vergoeding is, waaronder ik prof. dr. Burger, prof. dr. Mendes da Costa, dr. Sormani, dr. Van Erp Taalman Kip, dr. Muskens, dr. Muntendam, dr. Sleeswijk, en wel meer anderen herken, en die niet anders zijn dan voorloopers der zeventig congressisten die beloofd hebben het congres bij te wonen.
Behalve die Hollanders zijn er ook talrijke Vlamingen, hetgeen niet moet verwonderen, vermits dit hoofdzakelijk een Vlaamsch Congres is. U die Vlamingen noemen zal ik niet: ik vind daar wel gelegenheid toe in de verdere behandeling van onderhavig geval, en trouwens, ze zijn u niet allen evengoed bekend als, b.v. prof. dr. Gustaf Verriest, die het voorzitterschap van het Inrichtingscomité waarneemt.
Daar gaat hij juist in zijn praeses-zetel zitten, prof. Verriest. Het is een heel mooi Louis XVI-zeteltje, in notenhout, met Brusselsch tapijtwerk. Naast hem neemt, op een dood-gewonen keukenstoel met biezen zaat, prof. Frateur
| |
| |
plaats, die secretaris is. De heeren afgevaardigden der Nederlandsche maatschappij van geneeskunde, prof. Burger en dr. Sleeswijk, krijgen een zeteltje als dat van prof. Verriest. Dr. De Bruycker moet echter weer op zoo'n vulgairen biezen stoel gaan zitten. Is het omdat hij ook maar secretaris is, nl. van de bestendige vereeniging der congressen? Maar daar is dr. Is. Bauwens anders toch wel voorzitter van, en die heeft ook slechts biezen om er zich op neer te laten. Wat moet dan dit onderscheid beteekenen?....
Prof. Verriest, met een zuûte, zuûte stem, gelijk zijn broer de pastoor zou zeggen, en met eene nog zuûtere uitspraak, Nederlandsch met Duitsche buigingen en hier en daar een West-Vlaamsch tintje, leest zijne praesidentieele rede voor.
‘De wetenschap is,’ - zoo zegt hij o.m. - ‘heden ten dage, van een grooten gemeenzamen stroom gedragen, waar vele bijzondere stroomen in vlieten. Elk land brengt hier zijn deel bij, met zijn eigene krachten, met zijne eigene individualiteit. In dit allerzijdsche streven naar kennis staat de Vlaming, in ongunstige voorwaarden, wijl zijn werktuig, de taal, gebrekkig is. Van meet af wordt hij benadeeld in de ontwikkeling van zijnen geest, en onvermijdelijk moet hij, tegenover andere volkeren, bezwijken in den strijd.
Ik ben nu, zei ik onlangs, sedert vijf en dertig jaar in het hooger onderwijs, en, uit alles wat ik gezien, gehoord en ondervonden heb, kan ik de gedachten niet weren dat, bij een groot deel der Vlaamsche studenten, vooral bij deze van te lande, de vreemde taal als een nevel om en rond hunnen geest blijft hangen en het scherp opvatten
| |
| |
en denken hindert.
Veroveren wij de Vlaamsche Hoogeschool, dan zal weer een helder licht de jonge koppen omstralen en ze in staat stellen te wedijveren met hunne broeders in het Noorden, wier wetenschappelijke kracht zoo hoog staat aangeschreven bij alle beschaafde volkeren der wereld. (Uitbundig gejuich.)
Nu zijn, na lang zuchten en strijden, onze rechten in gang, en geene hindernissen zullen den drang en dwang der Vlaamsche kruisvaart kunnen weerstaan. Een Vlaamsche staatsuniversiteit zullen wij eerlang verkrijgen. Dit lijdt geen den geringsten twijfel meer, en meteen zullen de Vrije-Universiteiten, uit eigen belang, gedwongen zijn Nederlandsche leergangen in te richten... En, hierbij, groeten wij dankbaar de Leuvensche Alma Mater die allen is vooraf gegaan, en verleden jaar, elf Vlaamsche leergangen heeft ingericht, waarvan twee in de medische faculteit, namelijk den leergang der bacteriologie en den leergang der hygiëne, en met October aanstaande het grootste deel van den leergang der physiologie.
Met genoegen zult ge vernemen dat deze eerste proef allerbest geslaagd is. De overgroote helft der studenten hebben aan de Vlaamsche taal de voorkeur gegeven.
Dit klein begin is een groote belofte voor de toekomst van het Vlaamsch hooger onderwijs, evenals de steeds grootere voorspoed van onze Vlaamsche congressen.
Met de vaste hoop dat het zijne voorgangers zal weerd zijn, en dat het allen die er aan deelnemen, aangename en leerrijke uren zal verschaffen en tevens in hert en geest nieuwen moed zal verwekken voor de heilige zaak onzer moedertaal, verklaar ik geopend het XVIe Natuur- | |
| |
en Geneeskundig Congres.’
Na prof. Verriest, kwam prof. Frateur aan het woord, om ons de barensweeën van het congres te vertellen. - Mag ik u voorstellen? Prof. Frateur, dat is niemand anders dan uw groote dichter P.C. Boutens, die op zijn teenen zou staan. De gelijkenis is frappant. Alleen is prof. Frateur grooter, maar ik voeg er onmiddellijk aan toe dat zijn snor korter is, hetgeen echter geenszins de verhoudingen herstelt. Prof. Frateur is een veearts, die deze bijzonderheid vertoont, dat hij een uitmuntend beeldhouwer is. Ten behoeve zijner studenten boetseert hij de dieren, die hij met hen bestudeert. Ander erkenningsteeken: professor te Leuven, belet dit prof. Frateur niet, een goed deel van zijn tijd in Zuid-Afrika of in Noord-Amerika door te brengen, tenzij het in Kongo is. En van al die reizen kan hij vertellen op de sappigste wijze der wereld. Want prof. Frateur spreekt eene taal, zoo beeldrijk als die van een artiest. Slechts een artiest kan over de moeilijkheid om aan geld te geraken praten, gelijk de heer Frateur het doet om te vertellen hoe dit congres aan zijn geld kwam. Neen, dit is geen veearts die van tijd tot tijd boetseert: het is een beeldhouwer, die nu en dan les geeft in de veeaartsenijkunde.
Dr. Is. Bauwens, die als spreker prof. Frateur opvolgt, is, behalve dokter, ook letterkundige en lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. Men bemerkt het al gauw aan de tallooze Nederlandsche en Latijnsche citaten die hij met de weelderigheid van een Maecenas te grabbelen gooit. Deed prof. Frateur door zijn uitzicht aan een Hollandsch dichter denken, dr. Bauwens, hij, roept onmiddellijk het stoere Palikaren-gelaat van Jean Moréas op. Het is dezelfde
| |
| |
arendsneus onder het wegloopend voorhoofd, dezelfde wenkbrauwborstel, die, ter rechteroog, den monocle en den scherpen blik overschaduwt; het is dezelfde zware, zwarte snor. Wat het krijgshaftig uitzicht van een bewoner uit het Balkangebergte versterkt, is het zwarte lapje dat het linkeroog bedekt. Gelukkig is de stem daar, die den indruk wat komt verzachten.... Dr. Bauwens somt de talrijke verdiensten op van Nederland als wetenschappelijk land. Om u in uwe nederigheid niet te kwetsen zal ik hem daarin niet volgen. Trouwens, gij weet beter dan ik wat gij waard zijt. En, al zult gij uit beleefdheid ontkennen (ik ken u te goed om het niet te weten), gij zijt het met dr. Bauwens eens dat wij in Vlaanderen nog heel wat van u te leeren hebben! Wacht echter maar tot wij onze Vlaamsche Hoogeschool hebben... waar gij, Hollandsche geleerden, ons zulke groote diensten zult moeten bewijzen!....
Ik zal niet zeggen dat dr. De Bruycker er krijgshaftig uitziet. Integendeel. Hij is wel heel donker, met al dat haar op zijn gezicht, en hij draagt daarenboven een blauw lorgnet, wat de duisternis zijns gelaats nog vermeerdert. Maar hij is heel bescheiden. Hij praat als iemand die gestadig om verschooning zou vragen. Hij citeert niemand, alleen de cijfers van zijne vereenigingsrekeningen. Deze sluiten met een batig saldo van meer dan duizend frank. Des te beter, nietwaar?....
En als dr. De Bruycker met zijne getallen klaar is, moet deze openingsvergadering feitelijk zijn afgeloopen. Maar gij zijt er wel meê! Het begon pas. - Het gold eigenlijk de plaats aan te duiden, waar het congres volgend jaar plaats zou hebben. Want die dokters zijn voorzichtige
| |
| |
menschen: het eene congres is nog niet eens begonnen, of ze willen al weten waar zij de volgende maal zullen samenkomen. Prof. dr. C. De Bruyne stelde voor, dat het te Gent zou zijn. Er is dan immers een wereldtentoonstelling. ‘Daarom juist willen wij van Gent niet weten,’ zei dr. Van de Perre, die volksvertegenwoordiger is. ‘Het bestuur der wereldtentoonstelling is systematisch anti-Vlaamsch. Daarom moeten de Vlamingen haar boycotten!’ - ‘Ja maar,’ repliceert prof. De Bruyne, ‘volgend jaar heeft te Gent een congres van Vlaamsche rechtsgeleerden plaats, en ook misschien een congres van Vlaamsche taal- en letterkundigen. Wij zouden mekaar kunnen ontmoeten, weer eens eene vergadering beleggen, waar heel het intellektueele Vlaanderen bijeen zou komen.’ - ‘Hetgeen natuurlijk de expositie zou ten goede komen,’ meent Van den Perre. ‘Neen, neen, wij zullen naar Gent niet gaan,’ roepen zijne acolyten uit. - Er ontstond onbeschrijflijk geharrewar. Dit lijkt meer op een flaminganten-meeting dan op een wetenschappelijk congres. Er wordt eindelijk gestemd. De meerderheid is tegen Gent en zijne verfranschte tentoonstelling. Ook de Hollanders stemmen tegen. Wij zullen, bylo!, naar Gent niet gaan!
Intusschen gaan wij naar 't stadhuis, waar, in eene zaal die men sedert de veertiende eeuw aan het bouwen is en die nog niet is voltooid, al hangen er afschuwelijke schilderijen, de heer Claes, wethouder en volksvertegenwoordiger, ons ontvangt. Speech van prof. Verriest (prachtig gebouw; vorige geslachten; belangstelling van de stad Leuven voor al wat kunst en kennis is); wederspeech van schepen Claes (plichtsbetrachting van Leuven, universiteitsstad; fierheid om de geleerde gasten); derde speech
| |
| |
van dr. Bauwens (geen gebouw is schoon genoeg om de Vlaamsche wetenschap te ontvangen), en dan, de gebruikelijke eerewijn.
Maar reeds wacht de Universiteitsoverheid ons in de Hallen, ditmaal ter 17-eeuwsche bibliotheekzaal: een pracht van een zaal, iets dat ge moet gaan zien als uwe levensbaan u ooit naar Leuven leidt.... Monseignor Ladeuze, de stil-glimlachende rector magnificus, is helaas afwezig. En prof. Verriest, die zoo'n schoone toespraak, in het Fransch te zijner eere had opgesteld! Want Ladeuze verstaat het Nederlandsch niet, - hetgeen prof. Verriest zou toelaten, in de sierlijke taal van Voltaire wat harde waarheden te zeggen. Nu zegt hij ze aan de twee conrectors, mgr. Coenraets en mgr. Van Cauwenbergh. Deze laatste antwoordt in sierlijk Nederlandsch. Hij ziet in de aanwezigheid van zooveel geleerden uit Noord en Zuid een blijk van hulde aan de Alma Mater, waar deze bijzonder gevoelig voor is. Waarna dr. Bauwens, weêr met talrijke citaten, en een ongelooflijk-lange namenlijst, den lof der Leuvensche hoogeschool zingt. Nog enkele woorden van prof. dr. Burger in naam der Noord-Nederlanders; wel zijn de wetenschappelijke banden tusschen Holland en Vlaanderen nog heel dun. Leuven heeft echter het beste middel gevonden om ze te versterken: heeft hare universiteit dit jaar niet een jong docent uit Utrecht, dr. Noyons, tot zich geroepen en er een professor van gemaakt?....
- En, geachte toehoorderessen en toehoorders, nu mochten wij gaan eten. En daarna togen wij naar het Collegium regium, een gebouw vol opgezette beesten. Onder zingend gaslicht ging ieder congressist zitten op een bank, met een blikken bakje en een waterkraantje vóor zich.
| |
| |
Dr. Claus van Antwerpen, sprak daar over de Maatschappelijke beteekenis der psychiatrie. Dr. Claus, een welgedaan man, is een der eersten neurologen van België. De eerste hier te lande heeft hij, naar het voorbeeld van dr. Toulouse, een schrijver naar de gegevens der wetenschap behandeld, en dan nog een doode schrijver: Karel Lodewijk Ledeganck. Thans heeft hij een verder strekkend, maar ook gemakkelijker onderwerp gekozen, waar iedereen wel iets over zeggen kan. Indien gij het ter behandeling kreegt, hoe zoudt gij het doen? Hewel, zoo deed het dr. Claus ook, maar veel uitvoeriger, met tallooze citaten, en veel verzen uit Bilderdijk en uit Cats... Het ging natuurlijk over ontaarding, alkoholisme, syphilis, de onderscheiden vormen van krankzinnigheid, neurasthenie, en het gevaar derzelve voor het maatschappelijk leven. Dr. Claus toont de voorkomings- en genezingsmethodes aan, looft de uitmuntende verzorging in de Germaansche landen, waar de Latijnsche volkeren een punt aan kunnen zuigen, als ik mij aldus uitdrukken mag, en, na nogmaals de beteekenis te hebben laten blijken van vader Cats als psychiater, dringt hij vooral aan op de noodzakelijkheid van moreele tucht, van eene krachtige en frissche levensopvatting. Moet ik u zeggen dat in verband daarmeê nogmaals aangedrongen werd op de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool?
En moet ik u zeggen dat de onuitputtelijke dr. Bauwens nogmaals een speech ten beste gaf om dr. Claus te huldigen en te danken?
En moet ik zeggen dat eene waarlijk-gezellige bijeenkomst dezen wel-gevulden eersten congresdag besloot?....
* * *
| |
| |
| |
De tweede dag
Mag ik u vragen: welke is uwe persoonlijke meening over de aantrekking der ellipsoïden? En houdt u er soms een eigen opvatting op na over de antiradialen eener vlakke kromme? Heeft u wel eens nagedacht over de werking der proteolytische fermenten? En hoe zoudt gij, in voorkomend geval, tertiaire luetische zweren der cornea behandelen?....
Lezer, ik houd u niet voor het lapje (neem mij deze onwetenschappelijke uitdrukking niet kwalijk). Ik zelf onderga op dit oogenblik een gevoel van zulke ontreddering, van zulk geheel-alleen-op-de-wereld-zijn, dat mijne gewone neigingen naar spotten mij sedert ruim acht uren begeven hebben... Moest men aan een der zevenhonderd medici vragen een verslag op te maken van eene voorlezing over de ontwikkeling van het Dorisch dialect, dan zou hij er waarschijnlijk voor bedanken. Die medici nochtans verwachten van mij, dat ik u nauwkeurig zou inlichten over dat zoo buitengewone geval van glaucoma haemorrhagicum met schielijke barsting van den oogbol, dat in afdeeling III B behandeld werd, evenals over de zeven en zestig andere onderwerpen, die heden in dit congres ter sprake kwamen! Gij zult toegeven, dat zulke eisch wreed ware: het is voor mij eene halve absolutie, dat ik het niet heb gedaan. Gij zijt tevreden, waarde lezer? Dan moet iedereen het maar zijn...
Die zeven en zestig verhandelingen werden trouwens voorgedragen in zeven hoofd- en onderafdeelingen, van negen tot twaalf en van twee tot half-zes. Stelt gij u
| |
| |
goed voor, dat ik tezelfder tijd in al die afdeelingen zou hebben gezeten? Wie zouden het meest-verwonderd geweest zijn bij zulk abnormaal verschijnsel? Het zouden ongetwijfeld de heeren congressisten zijn geweest, waaronder nog maar heel weinig spiritisten zijn. Ik heb me dan maar van alle ubiquiteit onthouden om alle verkeerde uitleggingen te vermijden, en heb me vergenoegd van lokaal naar lokaal te wandelen, om hier en daar, waar het ging, iets te uwen behoeve op te hengelen.
Stel u gerust, lezer: in de Minderbroedersstraat bij de Natuur-, Schei- en Wiskundigen, als in de Brusselsche straat bij de apothekers, was het mooi vol; de oog-, oor-, neus- en mondheelkundigen waren even ijverig als de veeartsen en landbouwkundigen; en niet de minst belangrijke was de afdeeling van inwendige geneeskunde.
Om echter het verwijt te ontloopen, dat ik te Leuven mijn brood in ijdelheid zou hebben gegeten, en verder om te voorkomen, dat ik in uwe oogen een volslagen idioot zou zijn, wien al wat menschelijk is vreemd blijft, zal ik u vertellen wat ik sedert vanochtend weet over de rationeele behandeling van suikerziekte. Ik heb het van een zonderling man, van een Duitscher met een Franschen naam: Dr. A. Lorand, die te Karlsbad allerlei vreemdelingen behandelt, en die daardoor eene zeldzame talenkennis heeft verworven. Hij spreekt evengoed Japansch als Engelsch, Hongaarsch als Italiaansch, en op den koop toe: hij praat uitmuntend Nederlandsch, wat vele Belgen die prat gaan op de vele talen die ze kennen, hem mogen benijden. Dr. Lorand dan vertrouwde ons toe, dat de beste kost voor diabetieken is: visch, eieren, kaas en groenten. Dat gij het daar ook meê kunt doen? Ik ook, maar dan
| |
| |
liefst zonder suikerziekte; met deze spijzen verdwijnt de suikerafscheiding het best, en de symptomen van arteriosclerose en nierstoornissen, die, gij zult het toegeven, zich zoo vaak in gevallen van diabetes voordoen, zult gij zien verzwinden als sneeuw voor de zon. - ‘Met deze kost kan men ook den overgang van de lichte vormen in de zware voorkomen’, verzekert dr. Lorand verder. En dat gij u in elk geval van overvloedige vleeschschotels moet onthouden, o suikerziekte, het wordt vergoed doordat aldus het gebruik van zetmeel-houdende spijzen er heel wat beter door verdragen wordt.
Eene verhandeling, waar ieder den mond van vol had, was die van dr. Lauwers uit Kortrijk, over darmresectie. Ik heb den moed gehad, ook deze lezing bij te wonen. Daar ik u echter niet flauw wil zien vallen, lieve dames, onthoud ik mij van alle verder commentaar. En ik zal u ook de aangename bevindingen van dr. D. De Lange, uit Groningen, over de ontwikkeling van den Japanschen Reuzensalamander (Megalobatrachus maximus Schlegel) verzwijgen, al vonden de aanwezige biologen ze reusachtig. Om ze u echter volkomen duidelijk te maken, zou ik bij mijn proza lichtbeelden moeten gebruiken, iets waar de redactie van deze courant geen gelegenheid toe verstrekken kan.
Over éene verhandeling mag ik echter de stilzwijgendheid niet bewaren, die mij zoo goed zou passen nochtans; ik mag niet zwijgen over hetgeen dr. Is. Bauwens, lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, vertelde aangaande Conscience en de geneeskunde. Dr. Bauwens plaatst Conscience behoorlijk in zijn tijd: volop in het romantisme. De Fransche schrijvers van den tijd, zijne rechtstreeksche voorbeelden, zoeken hunne onderwerpen in abnormale, in
| |
| |
pathologische gevallen. Zij bestudeeren de boeken over geneeskunde, die ze op eigen manier verduwen. En hunne voorstellingen zijn dan ook, hetzij valsch, hetzij overdreven, hetzij de twee dingen samen. Als zij dan zelf gezond waren, was dit nog niets, velen echter leveren zich aan allerlei uitspattingen over. Zij zijn drinkers of sexueel-perversen; zij eten hasjisj en rooken opium; zij vervallen in de ergste onzedelijkheid. Waar hij het niet bepaald weet, leidt dr. Bauwens het uit hun werk af. Hij vergeet daarbij dat er geen grootere leugenaars zijn dan letterkundigen, groote kinderen, die zoo graag pochen met hunne, soms ingebeelde, of althans bij groote zeldzaamheid bedreven ondeugden, en die, als zij er wèl hebben, ze dan even zorgvuldig verbergen als.... laat ons zeggen: dokters. Maar dr. Bauwens is wel gedwongen, den zwarten kant van zijn schilderij wat aan te dikken, om de schitterzijde ervan beter te doen uitkomen. Die schitterzijde is: Hendrik Conscience, ‘l'innocent’ zegt Alexandre Dumas, ‘de argelooze’ zegt Emmanuel de Bom. Conscience, genoeglijk en beminnelijk natuurkenner, stelde ook wel veel belang in de geneeskunde. De titel van sommige zijner boeken: ‘De Jonge Dokter’, ‘Een Gekkenwereld’, getuigt het. In ‘Eene uitvinding des Duivels’ stelt hij de gruwelen van alkoholgebruik in al hunne schrikkelijke naaktheid ten toon. En daardoor alleen bewijst hij al de zuiverheid zijner opvatting, den adel van zijne bedoeling, het verhevene van zijne strekking. Conscience....
Maar neem me niet kwalijk, het is etens-tijd; een lunch wacht op ons met ongeduld....
Geachte toehoorders en toehoorderessen, de lunch, uitmuntend geslaagd, smaakte voortreffelijk. Ik dank u. En
| |
| |
ter betere spijsvertering bereikte er ons eene verrassing onder den vorm van een telegram des heeren Lamborelle. De heer Lamborelle is dokter te Mechelen, maar ook volksvertegenwoordiger. En deze volksvertegenwoordiger, die zich anders, voor zoo ver ik weet, nooit speciaal met de Vlaamsche Beweging onledig heeft gehouden, seint ons thans: ‘Doctor Lamborelle laat zich verontschuldigen daar hij ambtswege van het congres weerhouden blijft. Hij stelt volkomen vertrouwen in het congres dat eens te meer de wetenschap huldigt in onze volkstaal en een der voortreffelijkste blijken levert van het wenschelijke, het mogelijke en het degelijke eener Vlaamsche Hoogeschool in Belgenland’.
Naar aanleiding van dit warm-toegejuichte telegram zegt mij prof. dr. Burger uit Amsterdam: ‘Ik volg nu sedert jaren deze congressen, en ieder jaar stel ik met verbazing vast welken vooruitgang de Vlaamsche geleerden in opzicht der vaktaal, der algemeen-Nederlandsche technische taal maken. Dit is, behalve hunne wetenschappelijke belangstelling, die steeds grooter wordt, het belangrijkste nut der congressen. In dien zin bereiden zij inderdaad eene degelijke Vlaamsche Hoogeschool voor’....
Maar ik zit hier zoo maar gemoedelijk te pennen, en straks begint het concert, en deze brief moet vóor dien tijd op de post. En nochtans moet ik u nog spreken over het zoo belangrijke rapport van dokter Behaegel aangaande behandeling van syphilis bij middel van salvarsaan: de hoofdschotel, als ik aldus zeggen mag, der namiddagvergadering. Gelukkig hebt gij mij de toelating gegeven hierover niet uit te weiden. Het zou mij trouwens al heel moeilijk vallen, daarover iets te zeggen, dat gij, als gij er belang
| |
| |
in stelt, niet zult kunnen lezen in de verslagen en mededeelingen van het congres. Laat ik alleen zeggen dat, behalve eenig voorbehoud, uw hooggeprezen specialist prof. dr. Mendes da Costa het rapport met ingenomenheid bijtrad, en dat de opmerkingen van dr. Sormani uit Amsterdam en dr. Terlinck uit Brussel, vooral de belangrijkheid ervan bewezen.
En ik hoorde dr. Muskens nog, privaat-docent te Amsterdam, over toevalziekte door schedelwond, met opmerkingen over het segmentaal beginsel; en ik hoorde onzen beroemden Van Gehuchten, dien Leiden onlangs aan Leuven heeft willen ontkapen, en die ons een alleraardigste kinemavoorstelling had voorbereid naar aanleiding van zekere vormen van spastische paraplegie, die ik u alles behalve toewensch.
En dan ben ik naar het banket gegaan. Helaas, ik heb het moeten verlaten nog vóor den eersten toast, eenvoudig om u deze indrukken te kunnen mededeelen, geachte lezer. Gij zult toegeven dat ik mijn plicht zorgvuldig betracht. En nu ga ik mij-zelf beloonen door de geneugten van het concert, dat ik binnen minder dan tien minuten bij ga wonen....
N.R.C., 23 September 1912.
* * *
Leuven, 23 September.
| |
De derde dag
....‘En het einde van den tweeden dag’, hoor ik er u
| |
| |
met streng vermaan bijvoegen. Ik had het niet vergeten, waarde lezer, en om het te bewijzen disch ik u maar onmiddellijk mijn verslag op van het concert, dat ons gisteren, na 't banket, zulke dankbare spijsvertering bezorgde.
In Leuven leeft een keur van jofferen, die, behalve dat zij aangenaam zijn om aan te zien, beschikken over een geluid dat door wijlen Philomeel mocht benijd worden, en waar zij lang niet gierig mee omgaan. Tevens vindt gij in de stad van Justus Lipsius en Dirk Bouts het puik der bassen, barytons en tenoren, glorie der Dijle-boorden. En wie zou durven beweren, dat de kunst, die erin bestaat uit metalen blaastuigen harmonieuze klanken te lokken, in Leuven niet wordt beoefend, zou, tot mijn spijt, eene klinkende van mijnentwege, tegenspraak te verduren hebben. Hij beginne dus maar niet, als ik hem raden mag.... Deze muzikale elementen nu hadden zich met de beste bedoelingen der wereld vereenigd; Mej. Edith Buyens, alt-zangeres, en den heer Collignon, baryton, beide van de Vlaamsche Opera, tot zich geroepen; ook de uitmuntende harpiste Thilla Ontrop ter medewerking uitgenoodigd; en daar was een Benoit-concert uit ontstaan, dat men in eene groote stad uitnemend zou noemen, en dat te Leuven prachtig mag heeten. Het glanspunt was de Conscience-cantate. Ik heb ze in de laatste drie maanden zeven maal gehoord. En nu denkt gij dat ik ze beu ben? Gij vergist u: ik ben ze niet beu. Alleen hadde ik gemakkelijk de thematische analysis gemist, die de heer Jef van den Eynde er aan liet voorafgaan. Het publiek ook wel, geloof ik. Hetgeen niet belet dat die thematische analysis door klaarheid en fijnheid uitmuntte.
En na het concert.... Maar hier word ik stom als het
| |
| |
graf. Heb ik geene Hollandsche professoren bemerkt in schietkramen van het kermisplein? Schoten zij daar, ja dan niet, steenen pijpen stuk?.... Ik zwijg: ik wil de Hollandsche wetenschap in hare eerbiedwaardigheid niet krenken....
En nu kom ik, als gij het goedvindt, over den nacht heen, die voor mij, behalve een angstwekkenden droom, dewelke echter niets met de congreswerkzaamheden te maken heeft, in de perfectie verliep, - nu kom ik op mijn onderwerp: den derden dag.
De Leuvensche universiteit had de delicate attentie gehad, ons van 's ochtends acht uur af uit te noodigen, de klinieken van het St. Pieters-gasthuis te bezoeken. Ik toog er heen, met eene zoo goed als nuchtere maag (deze bijzonderheid heeft voor het vervolg wel eenig belang). Ik trad, klokslag het gestelde uur, het prachtige gebouw binnen. Toen... Is het een vluchtige herinnering aan Bilderdijk's ‘Ziekte der geleerden’?; ligt het aan de sombere dagen van een gelukkig verzwonden verleden, dat een teer-geliefd wezen in zulke zalen...? Mais passons, et constatons: toen ik nauw binnen was, wilde ik alweêr buiten, want ik gevoelde in de sub-urbs van mijne maag... Gij hebt mij al begrepen? Des te beter. Anders hadt gij mij gedwongen tot onwelvoeglijke verhalen.
Ik kwam weêr op straat, en was onmiddellijk al beter. (Ik dank u voor de belangstelling.) Ik wandelde een straatje om, en wat trof ik aan? - Neen, zoek maar niet, vermits gij nog nooit in Leuven geweest zijt, en dat gij dus al heel weinig kansen hebt, het te raden. Onthoudt u dus, als ik u bidden durf, en verneem dat ik terecht kwam op de zwijnenmarkt.
| |
| |
Die staat nu ook wel niet op het programma van het congres, maar ik heb daar dingen gezien, zóo snoezig! Stel u voor, aan beide zijden van de straat, groote platte manden, en daarin honderden, honderden biggetjes. Zij scholen saam als sardines in een blikje, of klauterden over mekaar als aal in een vischkuip (Ichtyologische vergelijkingen slagen bij mij altijd). Nu en dan heft éen der verkoopers éen der rozige diertjes bij den staart omhoog; het gilt als... (hier schiet de ichtyologie als vergelijkingsveld te kort); maar de koopman overschreeuwt het: ‘Eén uit elven! Elf van dezelfde moeder! Het bloost als een meiske! (sic) En bezie eens...’ (Hier zegt hij iets dat ik niet durf herhalen, dames).
Maar met al uwe vragen naar die biggetjes zoudt gij mij doen vergeten dat ik naar het bacteriologisch instituut moet, waar de zeer beslagene professor Bruynoghe ons rondleiden zal. Als men vóor dat instituut komt, vraagt men zich af hoe het mogelijk is, dat zulke kleine wezentjes, als microben zijn, een zoo groot paleis als verblijf behoeven. Men stelt echter onmiddellijk vast, dat niet zij alleen er hun verblijf hebben. Daar is eerst de bestuurder; dan zijn daar nog de helpers van dr. Bruynooghe; dan zijn er veertien schoone paarden die allemaal met de schrikkelijkste ziekten zijn ingespoten; en verder nog de leelijkste en sympathiekste collectie honden die ik mij denken kan, en die, waar zij samenzingen, met voorkeur den dissonant beoefenen; en die duizenden joviale marmotjes dan; die arme witte muisjes, welke tegen ons klimaat en pneumococcen niet meer bestand zijn dan uw onderdanige dienaar; en die drie vette schapen; en die stoere bok, die, wel met eenigen tegenzin, maar dan toch
| |
| |
met norsche waardigheid, zijne wetenschappelijke zending draagt.
Want moet ik u zeggen dat het geenszins uit zoölogische passie is, dat die dieren hier zulk uitnemend logies vinden? Dat prof. Bruynoghe ze koestert alleen, omdat... Ja, waarom hij het doet, zult gij hem beter maar zelf vragen; want mijne uitspraken, in zake bacteriologie, zijn misschien wel van zeer bijzonderen aard, maar de faculteit vindt ze van een ketter...
Wanneer het bezoek aan dit uiterst-belangwekkend gebouw was afgeloopen, leidde professor Verriest, de fijne geleerde en de fijne artiest ons door het zeventiende-eeuwsche klooster, dat het instituut van biologie is geworden. Hij doet er ons evenzeer (en meer zelfs) de prachtige eiken trapzaal als de zeer goed ingerichte laboratoria van bewonderen, waar de levensverschijnselen van de enkelvoudige cel bestudeerd worden. En ook hier treft, wat van Leuven zulk een bijzondere universiteitsstad maakt: de minste der inrichtingen. Elk vak heeft zijn gebouw: doorgaans gebouwen in Jezuïetenstijl, minder schoon op hun-zelf, maar die, door hunne menigvuldigheid en hunne ligging, aan Leuven onder de mindere Vlaamsche steden zoo'n heel bijzonder karakter geven, vooral bij dagen als heden, onder die fluweel-gele zon, liefelijk en weemoedig als het licht van Watteau.
Onder dat licht gaan wij, altijd bij Prof. Verriest's hoede, naar 't stadhuis. Ik kan er niet aan doen, maar nooit van mijn leven zult gij mij nog genezen van mijn steeds stijgenden afkeer voor bloeiende gothiek. En in dien stijl is nu het stadhuis opgetrokken, en daarenboven gerestaureerd. Het is soms onwelvoeglijk van brutale nieuw- | |
| |
heid. Gelukkig is de binnenindruk beter, hoewel niet náákt genoeg. Het stedelijk museum, b.v., op de eerste verdieping, is een echte rommel, al bevat het waarlijk interessante dingen; daar is een Marinus van Reymerswaele die gij moet zien, kost wat kost; er zijn goede beeldhouwwerken; er is....
Maar vlak over de deur, in de St. Pieterskerk, is er toch beters: de Piëta van Rogier de la Pasture, de twee heerlijke Bouts'en, de te weinig gekende Van Rillaer's, de heerlijke Spaansche Christusbeelden.... Ik zal niet verder opsommen: die schatten zijn wereldberoemd. Ik ken zelfs een dokter uit Oostende die ze kent. En dan: zoudt gij willen gelooven, dat het middaguur genaderd en zelfs overtreden zijnde, een wringing van mijn maag mij roept naar het gasthof, waar ik ben afgestapt en waar de gezamenlijke congressisten zouden lunchen? Wil mij dus even excuseeren.....
Ziezoo: daar zijn wij weer klaar. Ik dank u voor de belangstelling, Mevrouw: het heeft mij uitstekend gesmaakt. En mag ik u nu uitnoodigen, met mij deze electrische tram te bestijgen? Het is geen ‘Embarquement pour Cythère’ (dat weemoedige licht doet, dat ik maar aldoor aan Watteau moet denken): wij gaan alleen naar een klooster. Maar wélk een klooster, Mevrouw!
Het is een klooster, dat tevens een complex van scholen is. Het beslaat 90, zegge negentig hectaren, op de hoogten van Heverlee. Ruim duizend leerlingen vinden er plaats. Behalve lager en middelbaar onderwijs, kunnen zij er de lessen volgen van eene normaalschool, van eene modellandbouwschool, van eene handelsschool, van eene naaischool, van eene huishoudschool, van eene school voor
| |
| |
gobelins-weven. Al die scholen, in afzonderlijke lokalen ondergebracht, zijn elk op haar-zelf reusachtig. De landbouwschool en de modelhoeve die eraan gehecht is beschikt over zeventig koeien, een honderdtal zwijnen, een duizendtal kippen. De boomgaarden zijn prachtig; de tapijtweverij ook. En dat alles wordt bestuurd en is in handen van gulle en zedige zusterkens, die ons rondleiden door keukens en refters, door de oneindige dormitoria als door de heerlijk-zindelijke stallen, die ons in de voortreffelijk-luchtige klassen als de muziek-zaal brengen, waar twaalf piano's op één rijtje naar de leerlingen wachten. De huishoudschool is een wondertje van gezelligheid: het zou een markiezinnetje ertoe verleiden pachteres te worden. Trouwens, een goed deel van het onderwijs wordt, ten behoeve waarschijnlijk van zulke markiezinnetjes, alleen of hoofdzakelijk in het Fransch gegeven. Of de zusterkens ‘van het Heilig Hart en van de Onbevlekte Ontvangenis’ geen bate zouden hebben bij meer Nederlandsch in haar onderricht?....
Maar gij komt mij daar weer eene vraag stellen, als gij heel goed weet dat het congres is afgeloopen, en dat ik dus het recht heb weêr naar Brussel te treinen. Ik doe het dan ook onmiddellijk; niet echter zonder er te hebben op gedrukt dat dit congres een meesterstuk van voorbereiding was, dank zij de professors Verriest en Frateur; een meesterstuk van ernst en wetenschappelijke waardigheid, dank zij de congressisten. - En waar men nu volgend jaar zal vergaderen? Gent schijnt voorgoed uitgesloten. Ledeberg echter, dat de dichtste voorstad van Gent is, en al de voordeelen zonder de nadeelen ervan aanbiedt, heeft, naar de laatste berichten
| |
| |
luiden, groote kansen de keus der congressisten weg te dragen. Leve Ledeberg dan als congresgemeente!....
N.R.C., 24 September 1912. |
|