| |
| |
| |
Vacantiegenoegens der politiek
Brussel, 6 September.
Indien er een catechismus bestond der Belgische politiek, dan zou op de vraag: ‘Wat richt men in de vacantiemaanden uit?’, het antwoord luiden: ‘Men beraamt ministeriëele verwisselingen.’
Wij hebben de reputatie, in alles Frankrijk na te volgen. Die reputatie is overdreven, want het gebeurt wel meer dat Parijs ‘à l'instar’ van Brussel gaat doen. Maar dit hebben wij dan toch met onze Zuiderburen gemeen, dat wij moeilijk langen tijd eenzelfden minister in hetzelfde ambt dulden. Ook hierin houden wij, lichtzinnig als wij zijn, van verandering. Het is bijna met leedwezen dat wij, als een kabinet valt, in het volgende ministerie sommige ministers hun portefeuille zien behouden; het is met gretig leedvermaak dat wij de pogingen tot ontvluchting van deze of gene vernemen. Eene crisis is voor den Belgischen krantenlezer een feest. Wél weet hij, dat, hoe meer het verandert, hoe meer het 't zelfde blijft; maar een nieuw gezicht: welk buitenkansje! En ziet dat nieuw gezicht bij zijne nieuwe bezigheden er daarenboven wat bedremmeld uit: welk zielgenot! En men denkt er al aan met innig genoegen dat hij zeker niet lang zal aarden, en... dat er dan weêr maar iemand anders in de plaats komt....
Maar het is vooral in den vacantietijd, zooals ik u zei, dat de mutatiekoorts woedt. De ministers hebben goed loochenen: iedereen kent hunne inzichten heel wat beter dan zij-zelf: iedereen weet dat zij branden van ongeduld
| |
| |
om er van onder te trekken, of althans van portefeuille te verwisselen. En 't mooist van al: het is alsof van de beweringen van ‘iedereen’ als eene suggestie op den minister uitgaat; hij verloochent zijne eerste loochening, en doet wat ‘iedereen’ had voorspeld....
Ditmaal is de heer de Broqueville aan de beurt; ook hij spreekt de plannen tegen, die men hem toeschrijft; en nochtans....
De heer de Broqueville, hoofd der regeering, heeft daarenboven onder zijn bestuur het zwaarste ministerie dat wij bezitten: spoor, post en telegraaf, waarbij de afdeelingen telefoon en marine komen. Wat erger is, althans voor hem, hij gaat door voor een nauwgezet, een gewetensvol werker, éen dier ministers welke de schrik zijn hunner ambtenaars. Meer nog: zijn ministerie is, niet alleen vanwege de talrijke diensten en de talrijke bedienden, waarvan velen slechts van heel verre te bereiken zijn, maar meer nog vanwege den geest die er heerscht, het minst gemakkelijke te beheeren; - aldus verzekert men althans, en wat nu en dan in de pers verluidt, van wederrechterlijk behandelde of buiten alle reden bevoordeeligde beambten, is niet gemaakt om het tegen te spreken. - De heer de Broqueville had het karreweitje vol moed van den heer Helleputte overgenomen, en zich daarenboven met de algeheele leiding der Belgische politiek gelast. Hij houdt het echter niet langer uit, en vraagt verlichting: aldus een dagbladschrijver, die het goed kan weten. ‘Allons donc!’ zegt een andere, die met den minister aleven intiem omgaat: ‘De minister blijft integendeel aan zijn zetel van spoor-post-telegraaf vastgeschroefd, voor nog een geheel tijdje althans: hij heeft
| |
| |
het mij eigenmondig medegedeeld!’
Maar die logenstraffing heeft op de krantenlezers geen vat: wij zijn in vacantie; dus dient er over ministeriëele persoonsverwisselingen gepraat; en dan: die heer Davignon, dewelke het Ministerie van Buitenlandsche Zaken maar niet schijnt te willen ruimen!....
Want het is de heer Davignon, waarop men het gemunt heeft. Eene eerste reden is reeds aangegeven: hij bekleedt het langst zijn ministersstoel. Eene tweede: hij heeft zoowaar nooit uitgeblonken, dan door de gladheid van zijn schedel, en toen verleden jaar het Duitsch gevaar dreigde, was zijn gedrag wel heel voorzichtig, wel ál te voorzichtig. (Aldus natuurlijk de krantenlezers, die eene opzienbarende verklaring hadden verwacht.) En eindelijk: Buitenlandsche Zaken is een ministerie ‘de tout repos’, waar de heer de Broqueville meer tijd en gelegenheid zou vinden om voor 's lands heil te werken, waar zijn partikel van edelman (sommigen weigeren hem den titel van baron) tot zijn goed recht zou komen, en waar zijne natuurlijke distinctie (die veel grooter is dan die des heeren Davignon) het meest gedistingeerde ministerie van het land tot het opperste sieraad zou verstrekken.
De heer de Brocqueville moet dus maar minister van Buitenlandsche Zaken worden. Onder de jonge katholieken der Kamer zal men wel een nieuw minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen vinden (hierbij glimlacht men ironisch). En voor wat de heer Davignon aangaat: weigert hij absoluut eenige rust te gaan nemen, dan maken wij maar een nieuw ministerie voor hem: dat van den Handel, die thans bij de Buitenlandsche Zaken (jawel!) is ingedeeld. - Ofwel: wij verheffen hem tot den graad van Mi- | |
| |
nister van State.
Want dit is ook éen der vacantiegenoegens van de Belgische politiek: men benoemt Staatsministers. Weliswaar gaat koning Albert hierin zijn volk voor. Wij hebben nog onlangs gezien, dat zijn zucht naar volledige en betrouwbare informatie en zijn zin voor onpartijdigheid er hem toe hadden genoopt, o.m. Paul Janson onder de Ministers van State plaats te doen nemen. Ik schreef u toen, dat in den Raad der Kroon alleen nog een erkend socialist ontbrak, om er al de politieke schakeeringen van den lande in vertegenwoordigd te zien. Het heet nu, dat in dat verzuim zal worden voorzien: binnenkort zou de koning niemand minder dan Edmond Picard tot zich roepen.
Ik deel u het gerucht mede voor hetgeen het waard is. Trouwens, de daad is zoo heel onwaarschijnlijk niet: het socialisme van Edmond Picard is te minder gevaarlijk, dat de zuiveren in de partij hem sedert lang over boord hebben gegooid. Wel is de geniale paradoxenverkooper, de hoogvliegende advokaat, de wispelturige literator en de fantastische politicus socialistisch senator geweest. Maar dit brengt nog niet mee, dat hij een volbloed-socialist zou zijn. Oud-senator Devos, uit Gent, die indertijd op dezelfde senatorsbank zat, was het alles behalve; senator Coppieters, een der machtigste ondernemers van groote werken in België, is nooit als strijder of propagandist opgetreden; en slechts oud-senator Elbers en senator Lekeu, alle twee redacteurs aan Le Peuple, kunnen door de partij als ernstig worden beschouwd. En dan zijn het nog journalisten!... Picard, hij, heeft nooit gegolden als een nauw-aangeslotene. Men weet dat hij er zijne eigenaardigheid in stelt, steeds eigenaardig te willen schij- | |
| |
nen, en dat zijne lievelingsbezigheid is: de menschen te pesten. Zijn devies, dat hij hoog houdt, is: ‘Je gêne!’ Het bleek weêr uit een artikel dat hij, enkele dagen vóór de verkiezing, tot groote verwondering der linkerpartijen in de ‘Chronique’ geplaatst kreeg, en waarin hij niet veel minder dan de apologie der klerikale regeering uitsprak. In den grond is hij alleen een groot advokaat, die er zijne koketterie in stelt, onder de zaken dezen te kiezen, die hem het moeilijkst om te verdedigen schijnen. Aldus is hij steeds geweest, in literatuur als in staatkunde, en steeds met verbazend talent. Zoo is hij ook socialist geworden, toen het socialisme zijn advokatendrift (of noemt gij het liever eene manie) aantrok. Toen hij er niets meer in te verdedigen vond, gaf hij er den brui aan en op zulke wijze, dat men hem eervol ontslag uit de partij verleende. Gebeurt het nu, dat hij inderdaad in den Raad der
Kroon wordt geroepen - men kan nooit weten, met die vacantiegeruchten -, dan valt het erg te betwijfelen of hij er dan ook socialistische beginselen en verzuchtingen, zelfs zeer individueele, zal vertegenwoordigen en verdedigen.
Derde vacantiepuzzle: wie wordt in November voorzitter der Kamer van Volksvertegenwoordigers? - Want het staat vast: Cooreman verlaat de katheder die hij zoo eervol heeft bekleed, om zich geheel te wijden aan de wereldtentoonstelling van zijne geboortestad Gent. De eerste candidaat, Léon de Lantsheere, stierf verleden week, en het was trouwens heel betwijfelbaar of hij, die in de politiek was getreden hoofdzakelijk uit familietraditie, een ambt zou hebben aanvaard, dat hem geheel hadde ingenomen en weinig tijd gelaten voor zijne gelief- | |
| |
koosde studies. In der tijd zette men den naam naar voren van oud-minister Liebaert; helaas, heden ten dage staan zijne kansen heel slecht, en men vindt het al heel mooi, dat hij Minister van State is, zonder hem verder te belasten met het gewichtige voorzitterschap der Kamer. Ook oud-minister Helleputte werd vernoemd; wie deze echter kent weet dat zijne politieke kansen tot het spelen van eene belangrijke rol te schoon zijn, dat hij zijn strijdbaarheid en vechtlustigheid thans aan banden zou laten leggen. Er is dan nog vice-voorzitter Nerincx, - die men echter te goed kent om het te wagen...
Zoodat men nu is gaan spreken van Schollaert, die in der tijd een merkwaardig voorzitter is geweest, en 't noodige gezag behield... Arme heer Schollaert! Hij was al zoo blij, van de regeering af te zijn, en dat men hem als partijhoofd (gij herinnert u dat hij plechtig als dusdanig te Leuven was uitgeroepen geworden) met voldoenden vrede liet, om hem toe te laten, op zijn kasteel te Vorst zijne bijen te verzorgen en zijne verwaarloosde maag te herstellen. En zie, nauwelijks gaat hij er zich waarlijk thuis gevoelen, of men bedreigt hem met het voorzitterschap!...
Maar zoo niet hij, wie dan?....
N.R.C., 7 September 1912. |
|