| |
| |
| |
Ministers van state
Brussel, 18 Augustus.
Het mag zeker beschouwd worden als een nieuw bewijs van het feit, dat koning Albert, met zijne wetenschappelijke opleiding en zijn zin voor nauwkeurige, onpartijdige en zakelijke informatie, zich bij het regeeren gaarne met het maximum der kansen tot welslagen omringt, hem telkens tot den Raad der Kroon nieuwe Ministers van State te zien roepen, die hij niet meer alleen onder de merkwaardige mannen der regeeringspartij kiest, maar ook onder dezen die aan de linkerzijde gezag hebben en hem, naar hem dunkt, over de inzichten der fractie die zij vertegenwoordigen inlichten, en met hunne persoonlijke ondervinding helpen kunnen. Vroeger was het baantje van Staatsminister niet veel meer dan de eindbekroning eener loopbaan, iets als de laatste en hoogste decoratie voor Staatslieden, en men moest dan nog in zijne denkbeelden en meeningen niet al te veel afwijken van die van het Staatshoofd, om geduld te worden in een raad... waar raadgeven waarschijnlijk eene zeldzaamheid was. Het zal wel niet noodig zijn hier terug te keeren op de zeer persoonlijke inzichten in zake regeering van Leopold den Tweede. Het komt hier trouwens alleen aan op de voorstelling, dat koning Albert, met eene nederigheid die zijn grooten oom niet eigen was, en met een ernst, die misschien de genialiteit van zijn voorganger uitsluit, maar daarom geenszins de natie minder dient naar behoeften en wenschen, - het komt er alleen op aan, zeg ik, vast te mogen stellen dat thans het eenig-noodige om tot de hoogste parlementaire waardig- | |
| |
heid verheven te worden, niet meer is, persona grata aan het hof te zijn, en dat persoonlijk talent, ja persoonlijke durf, tegen Hoffähigkeit ruimschoots opwegen om tot de eer te worden geroepen, den koning in moeilijke of belangrijke omstandigheden bij te staan.
Zoo zagen wij in Februari den heer Helleputte als Minister van State benoemd naast den heer Woeste, met denwelke hij, gij weet het, in vele vraagstukken overhoop ligt; tezelfder tijd werden twee liberale Kamerleden van beproefd gezag en groote persoonlijke beteekenis tot den Raad geroepen, en ik schreef u te dien tijde welke gelukkige aanwinst het voor de Kroon mocht heeten, de heeren Louis Huysmans en Neujean tot haar te hebben geroepen.
Thans hebben wij echter iets zien gebeuren, dat de benoeming van voornoemde heeren verre overtreft: de koning heeft te Antwerpen (hij weet het zakelijke aan het feestelijke te paren, het vers van Horatius indachtig,... dat hij trouwens waarschijnlijk niet kent: Omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci), hij heeft op den Antwerpschen zegetocht gelegenheid gevonden, weer twee nieuwe Kamerleden in den Raad der Kroon te roepen: eenen, die er de aandacht van den volke zeker niet meer op zich door zal vestigen; een anderen daarentegen, die deze nieuwe eervolle functie niet noodig had, om, sedert ruim dertig jaar al, en nog steeds en aldoor maar, van zich in den lande te doen praten.
De eerste is: de heer De Sadeleer, oud-voorzitter, oud-vice-voorzitter der Kamer; een ongetwijfeld zeer gezien, zeer rechtschapen, zeer merkwaardig lid der rechterzijde, die echter nooit in de Belgische politiek eene opzienbarende, of zelfs maar opmerkenswaardige rol heeft
| |
| |
gespeeld. En dat hij nu Staatsminister wordt: het wordt meer beschouwd als eene rechtmatige belooning, als eene sanctie voor bewezen diensten, dan als eene noodzakelijkheid, door de omstandigheden geëischt, en - waarvan het heil van België af zou hangen. De benoeming van voorzitter De Sadeleer,... nu ja: zij is in de traditie; zij schokt de bestendige orde allerminst in hare voegen; zij heeft niets in zich dat aan revolutie kan doen denken.....
Terwijl die van Paul Janson!...
- Vooreerst: ik zeg Paul Janson, zonder ‘meneer’. Het zou me daarentegen moeilijk zijn, kortweg ‘De Sadeleer’ te schrijven, zonder er ‘meneer’ aan te laten voorafgaan. En dat geeft onmiddellijk het verschil aan. Juist omdat Janson iemand, omdat hij een meneer is, noem ik hem zonder de beleefdheidsformule, terwijl de heer De Sadeleer...
Waarbij komt dat Janson, niet het minst in het buitenland, eene Belgische personaliteit is. Van toen hij, haast vier en dertig jaren geleden, in het parlement trad, wist hij te imponeeren door eene houding van strijdlustigheid, een kranigen omwentelingsgeest, eene beslistheid, en bovenal eene onwrikbare oprechtheid, die tevens verzet en bewondering afdwongen. Verzet: Janson was de eerste, althans een der eersten, die in de Kamer met waarlijkrevolutionaire gedachten voor den dag dorst te komen en ze verdedigde met zeldzame hardnekkigheid en een zeer geslepen, zeer sluw, hoewel uiterlijk ruw, op het brutale toe ongehouwen talent, dat hij in zijne middelen tot het uiterste zou drijven, en waarvan te langen leste het opzettelijke en gemaakte wat al te duidelijk worden zou. Die gedachten van toen, die omwentelingsideeën, wat zijn
| |
| |
ze thans mak geworden! Sedert ruim twaalf jaar heeft de geheele liberale partij in België ze tot haar programma eerst, en nu sedert een paar jaar tot palladium gemaakt. Niemand nog, zelfs niet de meest-gematigden, die de doorgedreven democratische meeningen van Paul Janson niet heeft aangenomen. Het is met de Belgische politiek zóó gesteld, dat zelfs de regeeringspartij, verre van ze te verwerpen, ze te verwezenlijken zoekt, - mits men haar toelate ze naar eigen inzicht en profijt te verwerken. En dit kan Paul Janson (hoe men nu overigens ook over zijne vooruitstrevendheid denke, en in hoeverre men ze voor wenschelijk of gevaarlijk achte voor onze toekomst) als een triumph rekenen, die den titel van Staatsminister reeds zou rechtvaardigen.
Maar Paul Janson, is veel meer dan een tevreden en berustend triumphator, een hardnekkig en volhardend strijder. Hij is de nimmer-tevredene; hij wil, tot zijn dood, de immer-vechtende blijven. Er gebeurt met hem iets ongehoords; hij misprijst de lauweren, zoodra hij ze heeft verdiend; en heeft hij den zege behaald, dan is het zijn ongenoegen een por in den rug, dat hij niet al een heel eind verder is op de baan, die hij de goede acht, en die hem zonder einde voorkomt. Paul Janson, eerst liberaal, daarna de felste der progressisten, ziet zich thans door de socialisten opgeëischt; en zoowaar, is hij de roode theorieën niet geheel bijgetreden, in de praktijk, in de parlementaire werkelijkheid, is hij van de sociaaldemocratische fractie niet te scheiden, dan door, misschien, wat meer doordrijvendheid, en zeer zeker door minder taktischen zin. Zoodra hij dan ook tot Minister van State was benoemd, eischte ‘Le Peuple’, het hoofdor- | |
| |
gaan der socialisten, hem als éen der haren op. Terwijl in de clericale pers van zekere kleurschakeering wel eenige verslagenheid scheen te heerschen.
Het ware echter ongetwijfeld overdreven aan den keus des konings een belang te hechten, dat het zeker niet heeft, door de benoeming van Paul Janson te wijten aan andere beweegredenen, dan deze, waar ik het bij den aanvang van dit briefje over heb: dat de vorst zich namelijk wenscht te omringen van de vertegenwoordigers van al de fracties der Belgische volksvertegenwoordiging, met het doel over de stroomingen der openbare opinie zoo volledig mogelijk ingelicht te zijn. En dit is niet dan zeer lofwaardig. Het was natuurlijk volkomen onmogelijk, in deze de hulp te vragen van een republikeinsch socialist; Paul Janson echter, waarvan het blauwe al heel erg naar het roode gaat, en die, sedert eene lange en dan toch steeds eerbiedwekkende loopbaan, nimmer zijne beslist-democratische overtuigingen onder stoelen of banken heeft gestoken; trouwens zeer verstandig, zooniet steeds diplomatisch politicus; maar begaafd met een talent dat, met grove middelen uitgedrukt, toch geenszins fijnheid uitsluit; veteraan eindelijk in onze Kamer, die daardoor alleen reeds dezelfde rechten verkreeg als zijne tijdgenooten die langs de andere zijde zitten; - Paul Janson was de aangewezen persoon, om de uiterste linkerzijde in den Raad der Kroon te vertegenwoordigen. Dat hij dit doen zal met gezag, lijdt geen twijfel. En, zijn daar nu ook geen groote gevolgen van te verwachten: de koning zal er zeker nieuwe erkenning en waardeering bij vinden vanwege dezen, die aldus hunne belangen en hunne vorderingen bij hem verzekerd zullen weten. En aldus
| |
| |
is weêr iedereen tevreden, waar het, per slot van rekening, dan toch alleen op aan komt.....
N.R.C., 21 Augustus 1912. |
|