| |
| |
| |
De tweede week
Brussel, 20 Juli.
Onze beminnelijke politiek, waarvan de buitensporigheid een beminnelijk gezant tot buitensporigheden moest verleiden, gaat voort hoofd en hart der Belgen te vervullen. De goedkeuring der geloofsbrieven moest, volgens de berekeningen van minister de Broqueville, gisteren een einde nemen, zoodat de nationale feesten van morgen en volgende dagen ons met een gerust gemoed en blijde vacantievrijheid moesten vinden. Gisteren is men echter pas begonnen, en als wij tusschen dit en twee maand klaar komen, zullen wij al heel gelukkig mogen heeten. Te weinigen trouwens onder onze landgenooten weten, hoe zeestrand, Ardennen en platteland er in October uitzien: nu wij eerst in October vrijaf zullen krijgen, dank zij den... ijver onzer Kamerleden, zullen wij ons van die onbekende heerlijkheden kunnen vergewissen. Intusschen is het in de Kamerlokalen vrij koel, terwijl ons aan zee of op het platteland steeds het gevaar van een zonneslag oploopt. Waarbij komt, dat het thans goed staat, optimistische beginselen te huldigen...
Het zijn trouwens de validaties der verkiezingen niet alleen die al dien tijd in gaan nemen: reeds staan een negental interpellaties aan de orde, die in deze buitengewone zitting moeten worden afgehandeld, onder andere deze van gezel Destrée, aangaande het geval-Klobukowski,- van denwelke men zich, tusschen haakjes, in de bevoegde kringen verwondert, dat hij niet te gepasten tijde, bij 't verschijnen der spotprent, die heette tegen de Fransche
| |
| |
scholen gericht, uitlegging heeft gevraagd aan onzen minister van Buitenlandsche Zaken, liever dan tot na de verkiezing of eene officieele gelegenheid te wachten en om, in de bekende bewoordingen, zijne minachting (die sommigen ongetwijfeld verdienen, maar die weinig diplomatisch wordt uitgedrukt), voor de schoolpolitiek die ten onzent gevoerd wordt, in een helder daglicht te stellen...
Intusschen gaan, in onze Kamer, de lieftalligheden van links naar rechts en vice-versa hun gang. Iederen dag doen zich nieuwe scheldvirtuozen voor, elk uur ontdekt men in den verleden kiesstrijd en in den roes der daaropvolgende overwinning aardige feitjes die, in een schel licht geplaatst, ons alleraardigste verrassingen bezorgen. En zoo komen allerlei, anders duistere politici, die zelfs de lantaren van Diogenes niet hadde ontdekt, plots tot vermaardheid. Daar hebt gij, b.v., de heer Brifaut, die te Rousselare noodig had gevonden, als zijne heilige overtuiging uit te bazuinen dat, zoo niet alle anticlericalen schurken zijn, het anticlericalisme van alle schurken niettemin vaststaat: eene machtspreuk die den tand des tijds weerstand heeft weten te bieden, vermits zij, als ik mij niet vergis, een dertig-, veertigtal jaren reeds dienst deed.... De heer Brifaut, die aldus blijk gaf van een sterk geheugen, liep er haast een duel bij op met een der oudste leden van de Kamer. Het werd bijgelegd, tot op het oogenblik dat gezel Vandervelde een nieuw bewijs van de energie zijner uitdrukkingen ontdekte: onder handteekening van ‘Valentin Brifaut’ had hij in het ‘Bulletin paroissial’ van Bastenaken gelezen, dat de socialisten zoowaar teren op het zweet van het volk. De heer Brifaut had goed protesteeren: weer kreeg
| |
| |
hij nieuwe getuigen op zijn dak. Gelukkig voor hem, dat iedereen Emiel Vandervelde kent als een overtuigd tegenstrever van het tweegevecht, zoodat wij vooralsnog het bloed des heeren Brifaut het mos-groene Aubusson-kleed der Kamer niet zullen zien bevochtigen en bevlekken...
En... zulke debatten heeten, geachte lezer, ‘la Vérification des Pouvoirs.’ Ik verhaast mij, er aan toe te voegen dat, zoo Vandervelde zich evengoed als wie ook laat verleiden tot de mindere praktijken, waar niemand nog aan ontkomen kan in een parlement als het onze, en waar men trouwens al te gemakkelijk aanleiding toe vindt, wij niettemin aan hem, Vandervelde, de mooiste redevoering danken, die deze week werd uitgesproken. Gisteren was oud-minister Helleputte ook wel heel erg op dreef: zijne steeds jeugdige strijdbaarheid, zijne gevatheid kwamen uit als in zijne beste dagen, toen hij meer nobele onderwerpen te behandelen had. De rede van gezel Vandervelde overtrof ze echter in die mate, welke de ontvouwing eener beginselverklaring de steeds onderbroken schittering eener polemiek overtreft. Paul Hymans had verleden week de houding der liberale linkerzijde met verhevenheid verklaard. Vandervelde zou hetzelfde doen voor de socialisten; hij deed het met zijne gewone, gaarne overdrijvende, soms wat rhetorikale, maar steeds gevatte, en vooral harmonieuze welsprekendheid.
‘Zijn wij’, zoo sprak hij ongeveer, ‘op 2 Juni als leden der oppositie verslagen geworden, als socialisten kwamen wij zegevierend uit den strijd. Wij hebben in de 12 laatste maanden niets verloren; wij hebben veel gewonnen. Wij hebben het Schollaert-ontwerp verijdeld; wij hebben stemmen en zetels gewonnen; wij hebben al de libe- | |
| |
ralen tot het algemeen kiesrecht bekeerd. Wel is waar hebben wij, evenals de liberalen onder de nederlaag geleden. Ik zal niet zeggen dat de overwinning der rechterzijde alleen aan bedrog en aan omkooperij te wijten is; ingewikkelde redenen liggen eraan ten gronde. De clericalen hebben een beroep gedaan op al de lagere gevoelens: dweepzucht, bijgeloof, gierigheid, egoïsme. Zij berust, die overwinning, op het fanatisme eener bevolking, dat door drie eeuwen geestelijke onderdrukking werd aangekweekt, en op de laksheid en de lafheid der vierde partij: zij die geene politiek dan binnen het eigenbelang wil kennen. En gij pocht op zulken zege! Gij noemt hem stevig en volledig! Ik geef toe dat hij het is, maar voeg erbij dat ik hem niet voor proper houd, en vind daar o.m. het bewijs van in woorden, door partijgenooten van u uitgesproken...
Gij zijt het, die den godsdienst in den kiesstrijd hebt betrokken. Gij hebt het gevecht gevoerd in den naam van Jezus Christus. Was ik geloovig en katholiek, ik zou dat mengsel van godsdienst en clericalisme vuig en vuil noemen. Wanneer het volksgeweten die priesterkleederen in de schermutseling geworpen ziet, dan walgt het ervoor en loopt zelf ten aanval.
Gij hebt aan het liberalisme verweten, voor het socialisme afstand te hebben gedaan van eigen idealen. Dit is onwaar. De heer Hymans mocht terecht met de Geuzen der 16e eeuw het “Je maintiendrai” spreken; terwijl ook ons niet den minsten afstand kan verweten worden. Wij blijven republikeinen en collectivisten. Geen woord nemen wij terug van hetgeen wij hebben gezegd. Ik ga verder en zeg: ik zie al de moeilijkheden in die het samengaan
| |
| |
met een burgerpartij mee brengt. Daarom ben ik het eens met dezen die ons van het kartel willen verlossen. Waar het echter zal gelden zuiver algemeen kiesrecht en loyale evenredige vertegenwoordiging te veroveren, daar zullen wij steeds zijde aan zijde staan.
Ik weet het wel: sommigen in de regeeringspartij droomen ervan, de liberalen in te lijven; maar ik zeg aan de liberalen: doet gij zulken stap, dan zijt gij onteerd. Want het hoort dat gij met ons helpt veroveren, waar gij in den laatsten tijd met ons voor gestreden hebt: zuiver algemeen kiesrecht. Die strijd zal vredig zijn, maar hardnekkig. En gij zult hem, gij regeering, niet tegenhouden, gelooft mij, tenzij door ons uit eigen beweging dat kiesrecht te geven, dat wij eischen, zooals gij u van den persoonlijken dienstplicht en de ouderdomspensioenen hebt meester gemaakt, zooals gij morgen de vraag van den leerplicht op zult lossen. Dien dag zullen wij tevreden zijn, want dien dag zullen wij het zijn, wij die u de hervormingen hebben afgedwongen, die zullen zegevieren.
Intusschen duurt de strijd voort, met dezelfde kalmte, met dezelfde hardnekkigheid, tot op het oogenblik, dat wij algemeen kiesrecht hebben veroverd, met u, katholieken, zoo het mogelijk is, zonder u zoo het moet.’
Ik zal deze hier dor weergegeven rede met geen enkel commentaar kantteekenen: zij zegt duidelijk genoeg waar de socialistische politiek heengaat, en... waar zij de katholieke heen zal drijven. Dit hebben wij sedert zes jaar al hier voorspeld; de wankelbaarheid van het kartel, door Vandervelde uitgeroepen, en de uitnoodiging tot samenwerking, den jong-katholieken door hem onrechtstreeks
| |
| |
toegericht, wijzen voldoende aan wat wij van de toekomst te verwachten hebben. Gisteren heeft Helleputte, die weer de leiding der vooruitstrevende fractie in de regeeringspartij op zich schijnt te willen nemen, weliswaar verklaard, dat hij vooralsnog de opportuniteit van eene grondwetsherziening niet inzag, maar voegde erbij dat hij het princiep van algemeen kiesrecht genegen bleef. De toetreding van de progressisten onder de katholieken zal dan ook afhangen van de meer of minder dreigende houding der socialisten. En die houding der werkersbevolking zal zeker beslissen, of het een katholieke regeering zal zijn die, niettegenstaande de hardnekkige weigering van vele harer partijgenooten, aan het land de belangrijkste hervorming zal geven, die van haar kan worden geëischt.
N.R.C., 21 Juli 1912. |
|