| |
| |
| |
De nieuwe kamer
Brussel, 9 Juli.
Half-twee. De plaats der Natie, waar het Parlementsgebouw staat, is afgesloten door politie-agenten. Het park, dat zich voor de plaats bevindt, ziet zwart van eene opgedrongen menschenmassa. Hier en daar, boven de hoofden, een plank met het opschrift: Wij eischen algemeen kiesrecht. De zware middaglucht hangt zwaar, zou men zeggen van dreigementen. De aanrollende taxi's die, goed dicht, volksvertegenwoordigers en senatoren ter bestemming voeren, maken den indruk van een geheim gevaar dieper en pijnlijker. De menigte is stil, als ingetogen, in de zekerheid dat straks, dáár in dat gebouw, geweldige dingen gaan gebeuren....
Ik ga de straat om. Aan de ingang, langs waar het publiek in de openbare tribunes toegelaten wordt, slingert een zwarte slang geduldig maar, komt het me voor, norsche wachtenden. Zij gaan iets heel ergs bijwonen: men kan het hun aanzien, en ook wel dat zij op de gebeurtenis zijn voorbereid.
Ik dring langs ons achterdeurken-voor-de-pers-en-de-dames de Kamer binnen, doe tachtig steenen trappen onder mijne zolen krijschen, treed de pers-tribune in, waar ik mij geheel alleen bevind. Ik zie naar beneden, in de zaal: zij heeft het kalmste uitzicht der wereld. Echter niet, dunkt mij, zonder eenige geniepigheid. Men heeft er, gij weet het, een twintigtal plaatsen meer moeten inruimen. Rechts en links van den toeschouwer, - pardon, van de voorzitterlijke katheder, heeft men een stuk ge- | |
| |
voegd bij het bestaande amphitheater. De gangetjes die tusschen de banken loopen als spaken van een wiel, heeft men versmald. Hoe zal in godsnaam de heer Warocqué zich daar nog in bewegen kunnen? Ook vooraan heeft men eene rij zetels toegevoegd, zoodat het worstelperk, waar de heeren Kamerleden de gewoonte hebben handgemeen te worden, aanmerkelijk ingekrompen is. Hemel, waar gaat men nog kunnen vechten thans? Het vermeerdert het gevoel van securiteit geenszins....
Slechts drie volksvertegenwoordigers zijn vooralsnog aanwezig: Delporte, klerikaal; Mechelynck, liberaal; Brenez, socialist. Zij vliegen mekaar niet in het haar. Het zijn weliswaar grijsaards. Wij hebben trouwens tijd tot wachten....
Beernaert, die straks, als ouderdomsdeken, voorzitten zal, komt aandachtig de plaatsen tellen. Zal hij al zijn volk kunnen plaatsen? Ja, hij zal het. En gerustgesteld drentelt hij de zaal weer uit....
't Is nu kwart voor twee geworden. De volkstribunes loopen vol onder het oog der haren mutsen van onze dappere grenadiers. Lengerhand komt ook leven in de bijzondere tribunes der dames: opgezette dames der Kamerleden, meestal, en de meesten diep aangedaan. Terwijl in het amphitheater-zelf nu lengerhand ook de Kamerleden der dames verschijnen; de tallooze mooie jongens waar ons Parlement zich in verheugt, en die aanmerkelijk vermeerderd zijn. Daar is onder meer een blonde cherub die bijzonder de aandacht trekt: een der nieuw-gekomenen, en de meestbeteuterde schijnt het wel. De heer Mechelynck stelt hem voor aan den heer Beernaert. De heer Beernaert beziet hem met achterdocht... De oud-gekenden, de ‘familiers’
| |
| |
van het huis, doen natuurlijk luchtig. Louis Franck, die een helder zomer-toilet draagt, een echt tennis-toilet dat ons het liefelijkste kaatsspel van welsprekendheid belooft, fladdert tusschen de aandikkende groepen in. Crick, een liberaal nieuw-gekozene, bewijst zijn politieke gezindheid aan de blauwe kleur van zijn overhemd. Een ander nieuw-gekozene doet zijn best om op den hertog van Orléans te gelijken, hetgeen Kamiel Huysmans blijkbaar ontstemt. En minister Renkin, de eerste der ministers die weer zijn plaats bereikt, ziet er verbaasd uit, dat zooveel menschen die hij er nooit zag deze Kamer zijn komen te overrompelen.
Daar hebt gij, bijvoorbeeld, priester Fonteyne, die eene symbolische intrede doet. Hij gaat zich namelijk plaatsen tusschen de twee zuilen die zich vlak voor den praesidentieelen katheder bevinden, gelijk Simson tusschen de kolommen van den tempel die hij in wil doen stuiken. Maar reeds is Pieter Daens, zijn partijgenoot, hem aan het sussen...
Er gaat een fijn electrisch schelletje. Heele pakken katholieken, liberalen, socialisten worden als door eene onbekende stuwkracht naar binnen gedrongen. De nieuwen vinden niet zoo heel gauw hunne plaats. Anderen onder de ouden, vinden de veranderingen van plaatsing blijkbaar minder prettig. Daens, die men mijlen ver van zijn luitenant Fonteyne geplaatst heeft, neemt, tot spijt van wie 't benijdt, en met eene bewonderenswaardige energie, den zetel in naast den nieuwen vertegenwoordiger der Christene-demokraten, die met vlakke hand over zijne soutane strijkt, en zijn traag-bewegend hoofd van rechts naar links en van links naar rechts laat gaan, om overtuigend
| |
| |
te bewijzen dat het verbazend goed op dat van Hugo Verriest gelijkt. De blonde wiking Van de Perre gaat, vlak in het centrum, zitten naast Frans van Cauwelaert met den Assyriërsbaard. Sommige zeer slimme journalisten knipoogen tegen mekaar: men heeft een aantal jong-katholieken daar, juist in het centrum, geplaatst. Moet dit weer voor eene symbolische voorstelling gelden?...
De banken zijn volgeloopen. Iedereen heeft plaats genomen. Men merkt op dat de socialisten lang niet voltallig zijn, en dat men Cavrot heel alleen heeft gezet, daar boven heel hoog, als op een boetebankje. Minister Davignon ziet het, en vindt het bijzonder prettig.
Beernaert zakt in den voorzitterszetel neêr. Naast hem gaan de benjamins der vergadering plaats nemen: rechts Devèze, van Brussel, links de jonge, rozige cherub die ik u daareven heb voorgesteld, en die de heer Pecher is, van Antwerpen. Men verzekert in de perstribuun dat hij al ettelijke jaren de schoolbanken verlaten heeft.
Beernaert klopt, zegt diepzinnigheden waar men heel weinig van begrijpt, verleent daarop het woord aan Devèze, die blijkbaar lessen van dictie en van stemvorming genomen heeft bij Paul Hymans. Hij leest het lijstje af van de ingekomen klachten tegen een zevental verkiezingen. Waarna men de secties uitloot die de geldigheid der mandaten bevestigen of verwerpen moeten. Intusschen wachten wij nog steeds op wat gebeuren moet. Zullen wij hier dan voor niets zijn gekomen?....
De uitgetrokken leden gaan in hunne onderscheiden afdeelingen beraadslagen: de anderen houden, in groepen geschaard, luchtige praatjes. Anseele vertelt aan Terwagne een grap, die dezen doet gichelen als een gekittelde boe- | |
| |
renmeid, terwijl Lorand uit zijn rechterarm vermaledijdingen slingert. Warocqué houdt met éen der ministers een gesprek, dat voor beiden vol aangename verrassingen blijkt te zijn. Intusschen is Siffer, oud-burgemeester van Gent, op zijne plaats blijven zitten en ontcijfert een zeer moeilijk dagblad, terwijl Gielen zijn loodkleurigen kop door de rangen der partijgenooten dringt, en Woeste, klein, ineengedrongen, met zijn langen, tragen pas, als verloren onder de groepen loopt. Het is waarlijk alles behalve belangwekkend. En, wanneer het haast een uur duurt en de meeste volksvertegenwoordigers eenige verfrissching zijn gaan zoeken aan de buvette, wordt het zoowaar kalm en vervelend als eene ochtendzitting, waarin de begrooting van Buitenlandsche Zaken besproken wordt....
Zal het dan nooit komen, het echte, het verwachte?
Zie, plots is het er. Beernaert heeft weer plaats genomen. De Kamerleden ook. De stilte wordt plots dreigend, als bij de aankondiging van een onweer. En nauwelijks heeft Van Cauwenbergh in naam der eerste afdeeling een besluit tot goedkeuring van sommige verkiezingen uitgesproken, of de liberaal Lemonnier komt aan het woord. In al de openbare diensten hebben nauwelijks eenige dagen vóor de verkiezing, talrijke bedienden en ambtenaars eene verhooging van wedde gekregen. Aldus kochten de ministers de stemmen hunner onderhoorigen met het geld van iedereen, met Staatsgeld. Dit was vooral - aldus de heer Lemonnier, die, verontwaardigd, zich apoplectisch opwindt, - dit was vooral het geval in het departement van IJzeren Wegen, Posten en Telegrafen: dat van baron de Broqueville. Spreker haalt eene oneindige lijst van feiten aan. Rechts juicht men den redenaar ironisch toe; het belet hem niet
| |
| |
zijne lezing voort te zetten. Maatregelen werden getroffen die door niets te wettigen waren, waarvan het exceptioneele in het oog springt, die trouwens van algemeenen aard zijn en waar elke overlevering evengoed als alle recht bij uitgesloten werden. Vele der besluiten, die deze maatregelen bewerkstelligen moesten, zijn, uit oogverblinding, geantidateerd geworden, echter vrij onbehendig, daar het volgnummer der stukken de dagteekening tegenspreekt. En aldus hebben allerlei promoties en toelagen millioenen uit de Staatskas gepompt. Niet dat spreker al die weddevermeerderingen af zou keuren. Maar toen zij, een viertal jaren geleden, door de linkerzijde aan den bevoegden minister werden gevraagd, klonk het antwoord: non possumus, er is geen geld. Maar nu, vlak vóor de verkiezingen, schijnt het wel anders geworden... En trouwens niet alleen in het Ministerie van Spoorwegen: in dat van Justitie verzekerde men zich de stem der rechters, die nog alleen onder de klerikalen benoemd werden; in dat der Koloniën riep men een overvloed van plaatsen in het leven, alleen om er katholieken in te kunnen nestelen: dat der Financiën kreeg plots vlak vóor de verkiezing, medelijden met de armzalige tolbeambten; in de Openbare Werken waren het de diensten van de sluizen en van de bruggen en wegen die van de Staatskoek kregen; en in de Wetenschappen en Kunsten werden, den dag der verkiezing zelf, tallooze leden van het personeel in hunne wedde verhoogd, en gedecoreerd op den koop toe... En daarom, aldus besloot Lemonnier, moest men het ministerie de Broqueville eenvoudig in beschuldiging van kiesomkooperij stellen: het heeft het dubbel en dwars verdiend...
De redevoering van den heer Lemonnier was zeer gedocu- | |
| |
menteerd. Te zeer zelfs. Die lange opsomming van feiten werkte eerder vermoeiend dan opzwepend. Zij bereikte het doel niet, dat men ervan verwachtte, te meer daar men den heer Lemonnier verwijten kon, vooral de euvelen te hebben aangeduid van een ministerie, dat van de Broqueville, waarvan, bij ieders weten, de meeste ambtenaars liberalen zijn, welke, de minister wist het heel goed, hoe hij ze ook begunstigen zou, hunne stem op de lijsten der oppositie zouden hebben uitgebracht. Alle omkooperij zal hier dus wel onvruchtbaar geweest zijn. Ze aan te klagen verliest dus praktische sanctie, zooniet rechtmatige reden van bestaan. En daarom behaalde de heer Lemonnier het sukses niet, of althans niet in de mate die men had verwacht, die voor de regeering eene eerste neerlaag moest zijn.
Van de rede, die op deze van Lemonnier volgde, zullen wij niet veel zeggen vooralsnog. Gezel Bertrand, die niet geheel op dreef was, sprak slechts enkele minuten. Het gevorderde uur deed ze onderbreken. De Kamer stelde trouwens weinig belang in hetgeen werd gezegd, want Bertrand deed niet veel meer dan herhalen, wat Lemonnier reeds had gezegd....
Zoodat men, om kwart voor vijven, heel kalmpjes uiteen ging. Op de straat stond de menigte nog altijd te wachten op den homerischen strijd dien zij had verwacht. Helaas, er was niets gebeurd...
Laat ons dan ook hopen op het waarschijnlijke crescendo der volgende dagen, als men van het algemeene op het bijzondere zal gekomen zijn....
N.R.C., 10 Juli 1912. |
|