| |
| |
| |
Gastvrijheid
Brussel, 22 Juni.
Daar is geen twijfelen aan, en waren alle getuigenissen tegen ons: wij bleven ons den moederschoot van Europa achten. Wij, Belgen, of liever: wij, België, zijn gastvrij niet alleen uit beginsel, niet alleen in feite, niet alleen uit gewoonte, niet alleen uit overlevering; wij zijn gastvrij uit onontkomelijkheid, wij zijn het... omdat wij niet anders kunnen. Dit laatste zou wijzen op eene negatieve hoedanigheid, of sleur of op weerloosheid (want wij herbergen soms weleens den vijand), indien hij niet integendeel - o Ibsen! - het beste teeken waar der sterkste gezondheid. De struisvogel, die hoefijzers en kastrollen slikt, pleit met zwijgende welsprekendheid voor de verduwbaarheid zijner maag. De Belg - of liever: België, - die zijne grenzen opent, zooniet aan Hollandsch vee, dan toch aan Portugeesche samenzweerders, zelfs in namaak, en zelfs aan internationale hervormingsgedachten, bewijst eveneens dat hij bestand is tegen nogal erge ongevallen.
Feitelijk wijst het op anders niet, dan op de geestelijke gezondheid, zooniet van den Belg, dan toch van België. Wij kunnen feitelijk zooveel verdragen, alleen omdat wij er zoo gemakkelijk ons eigendom van maken. Die geestelijke gezondheid is er eene zeer bijzondere. Zij is niet van zulken aard, dat zij bestand zou zijn tegen de eischen van een hooger gedachten-leven, tegen de conflicten der idee, tegen de vervoering der beschouwende zekerheid. Zij heeft afschuw voor de diepten; zij heeft schrik voor de klippen en kimmen; al te onfeilbare duisternis ergert
| |
| |
haar evenzeer als al te fel licht. Zij is iets anders zelfs dan waardeerbare en waardeerende schranderheid; hare stevigheid ligt niet in eene hooge mate van, weze het gewoon, verstand. En, is men er ten onzent dan ook door vele redenen toe genoopt, meer dan waar elders, van ‘gezond verstand’ te spreken, dan met de bijbedoeling dat men die gezondheid heeft te verklaren uit onwrikbare middelmatigheid en onuitwortelbaar pessimisme.
Ja, in België is men zoo gezond naar den geest, omdat de geest er zonder de minste achterdocht, met den mildsten goeden wil, en haast kinderlijke onschuld alles ontvangt wat in het vlak der Belgische bevatting valt, en omdat alles er onweerstaanbaar en met serene onontkomelijkheid verwerkt wordt tot middelmaat. Men heeft ons land terecht het proefnemingsveld van de wereld mogen noemen. Zijn wij, in zake sociale ontwikkeling, of beter sociale wetgeving - het is, geef het toe, niet geheel hetzelfde, - vele landen vooruit, het ligt niet aan vooruitzicht en het ligt zelfs niet aan durf: het ligt aan de geestelijke gezondheid die bestand is tegen alle gedachte, haar door toeval of nieuwsgierigheid opgedrongen, ook die der omwenteling, omdat zij er de natuurlijke antitoxine van in zich draagt: de secure, practische, soms vermakelijke bewerkstelliging, die niet grootsch is, maar nuttig, waar zij ze onvermijdelijk, wiskundig-zeker, en meer dan voor de helft mechanisch toe herleidt.
Maar ik word gewaar, dat ik aan het betoogen sla, waar ik geene andere bedoeling had dan eenvoudig te praten over Belgische gastvrijheid tegenover menschen en gedachten.
De menschen: ik zei u reeds dat het Portugeezen waren,
| |
| |
die bij ons kwamen samenzweren. Hun koning, de jonge Manoël, was ze vóór geweest; nauwelijks een maand geleden zat hij aan bij de gravin van Vlaanderen. Zijne aanhangers zagen er eene vingerwijzing in: er kwam een schip met krijgscontrabande te Zeebrugge aan, en tezelfder tijd zag men verder onze kust onveilig gemaakt door geelhuidigen, met pikzwart kroeshaar en prachtige oogen, die allen een uniform droegen. Al heet het dat ‘les Portugais sont toujours gais’: dezen hadden een imponeerend uitzicht van geheimhouding en vastberadenheid. Er waren, tegen alle voorval - men mocht ze eens willen fusilleeren! - priesters onder hen, en, naar men mij verzekert, zelfs artsen. Allen droegen, zooals ik zei, iets als een uniform: grijze, korte broek met lederen slobkous. Gij weet dat de Indiaan op het krijgspad een lederen slobkous, of beter twee lederen slobkousen draagt. De Portugees, die, hoewel koningsgezind, toch modern is, heeft smalend het versje uit de Fransche operette afgewezen:
de Portugeesche samenzweerders hebben de blonde pruik en de zwarte kraag, als te opzichtelijk voor Portugeezen, vervangen door de leêren slobkousen van Arendneus. En de Belgen? De Belgen, met hun gezond verstand, hebben daar niets buitengewoons in gezien. Zij hebben de conspi- | |
| |
ratoren rustig langs hun zeestrand laten wandelen. Er was wel een oogenblik beroering toen men vernam dat een meneer, eveneens gewapend met de leêren slobkousen, en verder met een Browning die niets te maken had met den schrijver van ‘Fifine on the Fair’, zich in een Brugsch hotel had gezelfmoord, en dit in gezelschap nogal van een dame. Die meneer zou niemand minder zijn geweest dan de aanvoerder der samenzweerders, die aldus een nogal weinig verstandig bewijs zou hebben wenschen te leveren van de werkelijkheid des complots. Toen men vernam dat hij eenvoudig een Franschman was, heeft het gastvrije België eenvoudig geschaterlacht...
- Wij ontvangen niet alleen samenzweerders met zulke gemoedsrust: wij ontvangen ook, zonder verpinken, eene nieuwe meerderheid van zestien stemmen in een meer dan ooit katholieke regeering, en nauwelijks schudden wij ongeloovig het hoofd, als wij bewuste regeering bezield hooren te wezen met de meest-demokratische, haast-subversieve, althans zeer onverwachte bedoelingen.
Onverwacht... alleen niet voor mij. Ik schreef u verleden week al dat de nieuwe schoolwet, die de kloosters zoozeer bevoordeeligen moest, ineens naar andere opvattingen zou worden gewijzigd. Minister de Broqueville wil van geen voorrechten weten: de kloosters krijgen niets meer. En het schijnt wel dat ik goed was ingelicht: het weekblad ‘Hooger Leven’, dat de bedoelingen van het ministerie trouw weergeeft, zei, enkele dagen nadien:
‘Ook de schoolwet krijgt nu spoedig eene oplossing. Het land werd geraadpleegd en het heeft ondubbelzinnig zijnen wil doen kennen. Er bestaat nu geen reden meer om de bespreking en de stemming te verdagen. Zeer waar- | |
| |
schijnlijk zal het voorstel-de Broqueville de kloosterlingen onverlet laten. Deze zouden alleen voortgaan voor de bemeubeling der klassen de geringe vergoeding te bekomen, die hun vorig jaar reeds werd toegekend door het millioen voor de vrije scholen. Maar de toestand onzer gediplomeerde leekenonderwijzers, zooals minister de Broqueville het heeft aangekondigd, zal aanzienlijk worden verbeterd. De vrijheid der gemeenten zal door het nieuw schoolwetsontwerp volkomen ongedeerd blijven. Wel zijn er nog enkele katholieke Kamerleden, die - zooals leden van ons Episcopaat - het princiep van volledige gelijkheid toegepast willen zien en grootere bezoldiging van de kloosterscholen wenschen. Maar het valt niet te betwijfelen dat al de katholieke Kamerleden bij het voorstelde Broqueville zullen aansluiten.
Maar ik vraag me af, welke de houding van de tegenpartij tegenover zoo'n voorstel zijn zal. Zullen ze weer zoo onbeschaamd hun antiklerikalisme durven toonen, door te stemmen tegen de betere bezoldiging van onze vrije, gediplomeerde leekenonderwijzers, zooals ze de laatste week van den vorigen zittijd hebben durven stemmen tegen het pensioen van ons vrij gediplomeerd leekenpersoneel. Vele liberalen schijnen te voelen dat alle stelselmatige weerstand vruchteloos en nutteloos zijn zou en nadeelig voor hunne partij. De Chronique vroeg zich af of ze den strijd moest voortzetten ofwel trachten eene overeenkomst te treffen met de katholieke partij. En de liberale schepene Strauss, van Antwerpen, geïnterviewd door den correspondent van de Chronique, verklaarde, op enkele puntjes na, toe te treden tot het voorstel-de Broqueville. Het lijkt dus best mogelijk dat de linkerzijde, wat betreft
| |
| |
de schoolwet, van hunne stelselmatige en kinderachtige oppositie, zullen laten varen.’
Dat het nieuwsje - de commentaren laat ik onverlet: ik schreef ze alleen over om den geest, die onder eene goede fractie der katholieken heerscht, te kenschetsen, - dat het nieuwsje op goeden grond berust; daar verwed ik het derde lid van den pink mijner linkerhand op. Of hiermee het ministerie het vertrouwen zal winnen van de vooruitstrevende linkerzijde (want van samenwerking met de gematigde liberalen is beslist geen spraak meer, waaruit voor dezen in opzicht van partijbelangen zal blijken hoe onbezonnen zij op 2 Juni jl. hebben gehandeld!)? Dit zal natuurlijk van de houding der regeering in zake algemeen enkelvoudig kiesrecht afhangen. Zal zij de algemeene werkstaking, die met al de moeite van de wereld door de socialistische leiders werd beteugeld, maar tegen den winter zonder den minsten twijfel uitbreken moet, zoo geen ondubbelzinnige verklaring afgelegd wordt, weten te keer te gaan? Zooals ik u reeds meer dan eens schreef, bestaat onder de, meer en meer machtig wordende, jong-katholieke fractie eene neiging, hierin de socialistische formule te volgen. De cijfers der jongste verkiezing zijn overtuigend: veel heeft de regeering bij de hervorming niet te verliezen. Voor de behoudsgezinden van links en van rechts zou zij echter verpletterend zijn. Een voorstel der regeering in dien zin zou dan ook zeker wel verwoeden tegenstand vinden: in het feit dat zij er den maatschappelijken vrede door zou verzekeren en... aan het bewind zou kunnen blijven, zou zij echter voldoende redenen kunnen zien, aan de conservatieven harer eigen partij een sereen voorhoofd te bieden. Het zou zeker de eerste maal niet zijn, dat wij dit van haar zien.
| |
| |
Daarom kan men ook moeilijk aannemen, dat het gerucht, als zou de koning algemeen kiesrecht met eene tweede stem voor den huisvader boven de 35 jaar wenschen, zijn oorsprong hebben zou in ministerieele kringen. Het is des te minder waarschijnlijk, daar de katholieken er ditmaal zeer zeker veel bij verliezen zouden. Immers, tegenwoordig wordt gekozen volgens het systeem: iedere Belg van 25 jaar oud heeft ééne stem, zoo hij ten minste één jaar in dezelfde gemeente woont; hij heeft eene bijgevoegde stem als hij 35 jaar wordt, gehuwd of weduwnaar is met wettelijke nakomelingschap en ten minste vijf frank persoonlijke belasting betaalt; diezelfde bijgevoegde stem wordt ook verleend aan hem, die sedert een jaar ten minste eigenaar is van onroerend goed, met een kadastraal minimum-inkomen van 48 frank, sedert minstens twee jaar eene inschrijving op het grootboek der openbare schuld bezit van ten minste 100 frank rente, of gedurende eenzelfde tijdloop een spaarboekje rijk is met 100 frank daarop; twee bijgevoegde stemmen (die dus in het geheel: het maximum) worden verleend aan den kiezer die zekere diploma's bezit of zekere bedieningen bekleedt, o.m. die van pastoor of kapelaan.
Nu ligt het voor de hand, dat al de geestelijken bij het systeem der tweede-stem-aan-den-huisvader, dat door den koning heet voorgestaan, de twee toegevoegde stemmen, die zij vanwege diploma of ambt bezitten, verliezen zouden. Voor de regeeringspartij zou dit een duchtig, een zeer gevoelig verlies zijn. En het is dan ook niet te denken, dat zij aan dit voorstel meer aandacht zou schenken dan aan algemeen, enkelvoudig stemrecht, zonder meer...
En ziedaar hoe ons, Belgen, eene nieuwe gastvrijheid,
| |
| |
schier onvermijdelijk,.... opgedrongen wordt. Wij zullen nog andere gasten te ontvangen hebben: de vermeerderde ouderdomspensioenen b.v. Maar gij zult zien hoe wij alles vriendelijk weten te beredderen. Immers, wij bezitten eene geestelijke gezondheid, eene....
(Zie hooger).
N.R.C., 24 Juni 1912. |
|