| |
| |
| |
Een week nadien
Brussel, 10 Juni.
Acht dagen zijn sedert den Grooten Dag voorbijgegaan, en - de voorspelde revolutie is achterwege gebleven. De rust, op een gegeven oogenblik hier en daar heftig gestoord, heerscht thans weer in het gezegend België. Die heftige stoornis zou zelfs veel geringer geweest zijn, ware de politie wat voorzichtiger te werk gegaan. Hadde men te Luik de brandweer en hare waterstralen in plaats van de gendarmerie en hare karabijnen ontboden, dan zou er geen menschenbloed hebben gestroomd. Hadde men niet tot op den vierden dag gewacht om samenscholingen en optochten te verbieden, dan waren te Brussel en voorsteden de relletjes achterwege gebleven, en zou het misschien niet mogelijk zijn geweest - het klinkt nóg ongelooflijk!- dat men om tien uur 's avonds poogde eene kerk in brand te steken... Maar onnoodig daar thans nog over te klagen: de kalmte is hersteld, ook, dank zij het wijze besluit der Arbeiderspartij, in het Walenland, waar het oproer, trouwens onvoldoende voorbereid, ijdel en onvruchtbaar is gebleken. Zoodat gisteren de Belgische kiezers met gerust gemoed voor de Provinciale Staten naar de stembus zijn gegaan, en tot op hedenavond niet vernomen werd, dat de vrede ergens zou verbroken zijn geweest. Dat de dag voor de liberalen minder slecht is geweest dan verleden week, heeft zelfs eene stemming van weemoedigen troost, zoo niet van uitbundige hoop weten te wekken. En al is de onheilzame Groote Dag niet vergeten, dat de roerende bevolking toch al aan iets anders kan beginnen te denken,
| |
| |
staat vast.
Hetgeen niet wil zeggen dat de politieke kringen, na de groote inspanning van den kiesstrijd, reeds ingedut zouden zijn. Links is men ijverig bezig de dossiers samen te stellen, die bewijzen moeten dat de uitslag en zijne zestig stemmen meerderheid voor de regeering te wijten is aan omkooperij. Vóór de bewijsstukken openbaar zijn gemaakt, is het gewaagd hierover met beslistheid te spreken, - al kent nu ieder wel de klassiek-Belgische kiesmiddeltjes, die steeds door de regeeringspartijen, zoo van links als van rechts, na iedere verkiezing heetten aangewend, en waar het geld, wie zou het verwonderen, steeds een hoofdrol in speelde. Blijkt het echter waar te zijn, zooals sommigen beweren, dat ditmaal ook van staatsgeld misbruik werd gemaakt, dan kon ook wel de sceptische buitenstaander het geval bedenkelijk gaan achten. Ik herhaal echter dat het voorzichtig gehandeld is, met een oordeel te wachten tot na de heropening der kamer, op 9 Juli a.s., wanneer, in een korte zitting, de verkiezingen geldig moeten worden verklaard, - verder zal men niet gaan, zoodat eerst in November over de algemeene politiek in de Kamer zal worden gehandeld, - en waarbij natuurlijk het kiesbedrog met klem en volharding, en ook wel waar het kan met doorslaande overtuigingskracht, over den hekel zal worden gehaald.
Terwijl de linkerpartijen aldus voor de rechterzijde alle kwaad mogelijk voorbereiden, denkt men in de regeeringskringen aan al het goede, dat men gaat kunnen verwezenlijken. Want men is, zooals van zelf spreekt, één zalving, één verzoeningsgezindheid rechts, zooals het trouwens den overwinnaar, grootmoedig in den zegepraal, past.
| |
| |
Bij die grootmoedigheid zullen echter de gematigden en wankelzinnigen, die zich op 2 Juni in de armen der katholieken wierpen, vermoedelijk al heel weinig baat hebben. Zij, die hunne vrees voor het socialisme hoopten gesust te zien in den katholieken schoot, konden zich wel bedrogen bevinden vroeger dan zij dachten. Het is nu eenmaal zoo: ondank is 's werelds loon; en waar het liberalen of althans anticlerikalen waren, die acht dagen geleden het klericalisme voor ik weet niet hoe langen tijd bevestigden in België, zullen het die beginsellooze aarzelaars zijn, die van de nieuwe combinatie, welke uit de tegenwoordige toestanden moet ontstaan, de eerste slachtoffers worden: daar staan de loopende geruchten, die ik uit goede bron bezit, borg voor.
Niet dat men zich de regeering van minister de Broqueville in de armen der partij van gezel Vandervelde van bij de eerste dagen der November-zitting moet denken. Maar uit interviews, zoowel van den eersten minister als van dezen der Binnenlandsche Zaken afgenomen, blijkt ten overvloede, wat trouwens onvermijdelijk is: de regeering zal den weg der sociale wetgeving op moeten, wil zij regeering blijven. Zij verzet er zich overigens geenszins tegen, gesteund als zij zich weet door eene jongere rechterzijde, die meer en meer radikaal is gezind, en in de nieuwe Kamer hare krachten aanzienlijk versterkt ziet. Het zou ons dan ook waarlijk niet verwonderen, dat, zoo de betooging, die de socialisten op 30 Juni voor algemeen enkelvoudig kiesrecht inrichten, overtuigende uitslagen oplevert, de regeering in eene herziening der grondwet zou toestemmen en zelf met een wetsontwerp tot het begeven van algemeen kiesrecht, maar dan ook aan de vrouwen, voor
| |
| |
den dag zou komen. En zelfs als de linkerzijden vrouwenkiesrecht af zouden slaan, dan is het nog zoo zeker niet, dat men ook rechts geen stemmen zou vinden ten voordeele van kiesrecht alleen dan voor alle mannelijke Belgen van vijf-en-twintig jaar.
Dit zou eene eerste samenwerking, en eene zeer beduidende, zijn tusschen regeering en uiterste linkerzijden, tegen het behoudsgezinde element der eigen partij en dezen onder de liberalen, die van nu af aan, blijkens hunne voornaamste organen, sedert de nederlaag van 2 Juni, hunne vrijheid in zake kiesrecht hebben teruggenomen. Van samenwerking in zake oplossing der schoolwet zal wel nooit in zulke mate spraak zijn. Nochtans verluidt het, dat minister de Broqueville aanzienlijke toegevingen wil doen aan de antiklerikalen. Algemeene staatssubsidieering aan al de scholen, dus ook aan de vrije, katholieke scholen, zou, naar de beginselen der Turnhoutsche rede, in de wet geschreven worden; alleen de klassen waar kloosterlingen onderwijs geven, zouden van toelagen verstoken blijven. Dat zou natuurlijk den dood der kloosterscholen niet medebrengen; het, gevaarlijk geachte, kloosterpersoneel zou echter gauw vervangen worden door wereldlijke, alle gediplomeerde onderwijzers. Ziedaar wat verteld wordt en bevestigd door de eigen woorden van het kabinetshoofd: ‘Wij willen geen privilegies, ook niet voor de kloosters.’ De vraag is nu alleen, of de linkerzijden hierin de regeering volgen zullen....
Eene andere vraag is niet van zulken aard, dat zij afhangt van den goeden wil der oppositie: de vraag der vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool. Men is algemeen van meening dat hare oplossing een reuzenstap vooruit
| |
| |
heeft gedaan sedert de verkiezingen. De Vlaamschgezinde krachten zijn aanmerkelijk versterkt. De kiesstrijd op den Vlaamschen buiten en zelfs rond Brussel heeft op de vraag der vervlaamsching plaats gehad; het is daaraan te danken, dat dr. Borginon op de katholieke lijst 7000 stemmen meerderheid verkreeg en over het hoofd heen van twee andere kandidaten in de Kamer komt; ook Kamiel Huysmans mocht bij de socialisten, en zelfs mr. Devèze bij de liberalen, al had deze laatste geene uitdrukkelijke beloften afgelegd, de Vlaamsch-gezindheid van vele Brusselsche kiezers ondervinden. De regeering is niet zoo dom, deze aanduidingen te verwaarloozen: zij moet thans het beginsel der vervlaamsching zijn toegetreden, en zelfs de zaak ter studie hebben gelegd, wat als een goed voorteeken moet worden beschouwd....
Met dat al zien de gematigde elementen, gij zult het inzien, hunne hoop bedrogen: de regeering zal met hen niet meegaan in hunne behoudsgezindheid. Men spreekt dan ook reeds van het stichten van eene nationale partij, die links als rechts de conservatieven in éen kern zou centraliseeren. Wie zegt partij, zegt programma, en daarvan kan vooralsnog bij dergelijke groepeering geen spraak zijn. Dat echter het verdere politieke leven zulk een kern tot stand moet brengen, ligt voor de hand. Helaas, opgewassen tegen de twee andere, vooruitstrevende partijen, die in zake sociale wetgeving hand in hand zouden gaan, zou hij zeker niet zijn, en het is te denken dat, zoo hij in de eerstkomende verkiezingen zijne krachten zou zien versterken, deze weêr gauw verminderen zouden om eindelijk geheel lam en machteloos te staan zoo tegenover socialisten als tegenover katholieken.
| |
| |
En dan, omdat de wereld een eeuwig herbeginnen is, zouden wij van sociale, weêr partijpolitiek gaan voeren....
Ziedaar wat ik uit het geroerde, troebele water der laatste politieke week heb opgevischt. Het verschilt, zooals ge ziet, zoo heel veel niet van hetgeen ik u schreef reeds daags na de verkiezing.
N.R.C., 12 Juni 1912. |
|