katholiek ministerie zeker nimmer zal van willen weten, zich daarbij beroepend op het voorbeeld van de meeste Duitsche staten, waar leerplicht overal is uitgeroepen, maar neutraliteit eene onmogelijkheid wordt geacht, in zooverre dat het in Beieren voor een recht der geestelijkheid wordt gehouden, in het zedelijk en - als alle andere leervakken verplicht - godsdienstig onderwijs te geven, te leiden, en te inspecteeren.
Hoezeer intusschen leerplicht in België eene noodzakelijkheid is, moge blijken uit de volgende cijfers. Ik ontleen ze aan de ‘Documentation scolaire’, eene uitgave van den liberalen Onderwijzersbond. Zij berusten gedeeltelijk op gissingen, die echter wel nagenoeg met de waarheid zullen overeenstemmen. Op 31 December 1908 telde België ongeveer 7,300,000 inwoners. Het getal der kinderen op schoolleeftijd - van het 6de tot het 14de jaar - wordt op 16 t.h. van de geheele bevolking, d.i. op 1,163,000 berekend. De totale schoolbevolking telde op dien datum 954,740 kinderen der lagere scholen, 80,835 der middelbare scholen en 10,000 der weldadigheids-, beroeps- of ambachtsscholen, allen beneden de 14 jaar: samen 1,045,575 leerlingen. Trekt men dit cijfer af van de 1,163,000 kinderen op schoolleeftijd, dan stelt men vast dat meer dan 120,000 kinderen geen onderwijs genoten op einde December 1908. Nu moge men toegeven dat het cijfer der ongeletterden steeds vermindert; toelaten dat meer dan 100,000 kinderen (en dit getal zal wel niet overdreven zijn) zonder onderwijs blijven, en dit cijfer slechts geleidelijk zou verminderen, kan men echter niet. Het is hier plicht dat de wet ingrijpe. De regeeringspartij geeft het toe, maar op voorwaarde van gewaarborgd godsdienstig onderwijs en