| |
| |
| |
Eene voorlezing
Brussel, 3 April.
Sedert gisterenavond, tusschen half-tien en tien, woont een nieuwe fierheid in mijn boezem: ik weet welke rol ik speel in de Belgische politiek; gezel Kamiel Huysmans, volksvertegenwoordiger voor Brussel, heeft het mij gezegd, en dit met zulk een overtuigende klem, dat het ondankbaar ware, hem niet te gelooven. Trouwens, ik ben niet de eenige die hij aldus gelukkig heeft gemaakt: naast mij waren daar nog eene Russische dame en dito heer, eene Duitsche dame en een viertal dito heeren, een tweetal onderdanige landgenooten van His Gracious Majesty, een Zweedsche baron, en zelfs een Vlaamsch romancier, allen correspondenten van buitenlandsche dagbladen en allen confrères waarvan ik u den omgang ten warmste aanbeveel.
Gij moet weten - dit tot beter begrip van het volgende - dat wij sedert een jaar vier, vijf een syndikaat der buitenlandsche pers te Brussel aan 't stichten zijn. Of beter gezegd: sedert enkele jaren wordt men nu en dan gewaar, dat een dergelijk syndikaat, zooniet bestaat, dan toch in embryonairen toestand ergens vage levensblijken geeft. Nu en dan komen, bij manier van spreken, eenige handen bijeen, om het embryo te koesteren, totdat het manmoedig het hoofd opheft, de luren ontgroeit, en urbi et orbi zijne geloofsbrieven afkondigt. Tijdens de jongste tentoonstelling, zaliger gedachtenis, bewees het zelfs, behalve kloeke maag, ook tanden te hebben, en niet alleen om te eten. Maar dan werd het weêr, als telkens, aangetast door eene bij uitstek Belgische microbe-cultuur: den
| |
| |
bacil der onstandvastigheid. De biertjes verschaalden in de Engelsche of Duitsche taveernkens, waar men placht te vergaderen. Men ging zelfs vergeten, dat men voorzitter, secretaris of zooiets moest zijn. Op de perstribune der Kamer groette men elkander heel hartelijk, doch zonder maar enkel te denken aan familiebanden, of zelfs aan gemeenschappelijke beroepsbelangen. Ieder klampte zijne eigene inlichtende volksvertegenwoordigers aan; ging bij den burgemeester aanbellen, om bij deze of gene plechtigheid toegelaten te worden; naar men meer menschen kende en beter in het Brusselsch bestaan was ingeleefd, deed men gemakkelijker zijn taak; en voor het overige.... lag het syndikaat maar weer wat te kwijnen.
Tot daar echter weêr iemand den vereenigingsdrang gevoelde, en, met enkele bevriende handen, opnieuw het embryo aan 't koesteren ging. Het syndikaat werd hersticht; weêr vloeiden de verbroederingsdrankjes, zoo internationaal mogelijk: van Pilsenbier tot vodka, van whisky tot Lambiek. En zoo is het thans weêr tot nieuw leven gekomen, onder den zwaaienden voorzittershamer van Herman Teirlinck. En gisterenavond zou de nieuwe plechtige inhuldiging ingeluid worden door Kamerlid Kamiel over journalisme.
Eigenlijk een schalk, die Kamiel Huysmans. Want, noemde hij het eene verraderlijke hinderlaag, door den voorzitter verlokt te zijn geweest over zulk onderwerp te komen oreeren in eene vergadering van beroepslui, hij zelf had ons, onnoozele toehoorders, den strik gespannen, onzen eigen lof te moeten aanhooren. Want zijne rede, eigenlijk eene geestige causerie, was nu juist geen panegyriek der Belgische pers, waarnaast, volgens spreker, de vreemde bladen bijna zonder uitzondering gunstig afsteken, wat de Bel- | |
| |
gische correspondenties aangaat.
Hoe kon spreker wel anders beginnen dan met de gekende spreuk: ‘Le journalisme conduit à tout, pourvu qu'on en sorte’? Het leidt echter vooral, het spreekt vanzelf, in de politiek binnen. En daar is het eene prachtige school voor. Immers, wat is een journalist anders, dan iemand die gedwongen is, met kennis van zaken over alles een oordeel te kunnen uiten? De eigenlijke politicus, hij, is meestal een specialist. Hij neemt in zijne partij en in het parlement éen der vragen die aan de orde zijn, bestudeert ze meer of minder grondig, - en laat de andere vragen voor de dierbare collega's over, en zoo gebeurt het hem heel dikwijls, over eene wet te gaan stemmen waar hij niet eens den tekst van gelezen heeft, hetgeen hem niet belet, onder de bespreking ervan, norsch of geestig of bijtend of dwaas - meestal dwaas - te onderbreken. Althans, zóó willen het de Belgische parlementaire zeden, die gelijk zijn voor katholieken, liberalen en socialisten. De parlementaire journalist echter - en correspondenten van vreemde bladen zijn dit in hoofdzaak - heeft de gelegenheid niet, zich te specialiseeren. Hij is gedwongen, hij, al de documenten te lezen die slaan op de behandelde vragen; meer: hij is noodzakelijk de psycholoog der Kamer; dient uit de kennis van menschen en groepeeringen de meer of minder groote kans tot welslagen van dit of geen ontwerp af te kunnen leiden; oefent zelfs door zijn dieper inzicht en zijn meer objectief overschouwen der toestanden invloed uit op de bevriende Kamerleden, die hij onderwijst terwijl hij ze interviewt. Hij die, daar boven in de enge perstribune, over de politiek planeert, heeft er een beteren blik op dan deze die in de
| |
| |
zaal zelf in den strijd (het woord is nauwelijks overdrachtelijk bedoeld) gemengd is. Wil de parlementair over de politiek ingelicht worden, dan grijpt hij dan ook onmiddellijk naar het dagblad, die wereldmacht grooter dan alle parlementen, die de wetsontwerpen afkondigt vóór ze op het bureel der Kamer worden neêrgelegd (zoo gaat het althans in sommige landen) en de ministeries beregeert vóór de ministeries het land durven te beregeeren, evengoed trouwens als de krant het gerecht in zijn onderzoek vooruit is en de zwenkingen der finantie regelt.
Ook het Belgische parlementslid grijpt ter inlichting naar de krant,.... maar niet naar de Belgische. Want zelden vindt hij erin wat hij zoekt: grondige beschouwing der toestanden en objectieve, betrouwbare weêrgave der feiten.... En op dit oogenblik gaat Kamiel Huysmans, vergelijkenderwijs ons, buitenlandsche persmenschen, met rozen bestrooien. Een bedwelmende geur omwalmt ons. Onze borst gaat zwellen van hoogmoed. Wij bezien elkander met oogen, waar bewondering uit straalt en verteedering in zwemt. Het schijnt dat wij voorbeeldige journalisten zijn, een voorbeeld vooral voor onze Belgische ambtgenooten... Laat mij toe, uit bescheidenheid niet verder aan te dringen.
En dat Kamiel Huysmans mij eveneens toelate hem de eer der verantwoordelijkheid te gunnen voor wat hij verder over de Belgische pers zegt. Hij heeft deze blijkbaar van te dichtbij gezien, om ze niet streng, heel streng te beoordeelen. Wat hij in haar laakt: gebrek aan betrouwbaarheid, aan objectieve waarheid en aan waardigheid, kan, meent hij, geenszins toegeschreven aan eene hypertrophie der politieke overtuiging; die menschen geven
| |
| |
eene verkeerde voorstelling der zaken, niet omdat zij ze door een vergrootenden partijbril zien, en waarlijk denken een juisten blik op de toestanden te hebben. Integendeel: zij beschouwen het journalisme als een baantje, waar men vooral geene eigen meeningen mag hebben, en de gedachten van het blad heeft te verdedigen, liefst met onbeleefde heftigheid, en zonder zich al te zeer om de waarheid te bekommeren. En als voorbeeld daarvan: enkele jaren geleden waren twee gekende dichters, tevens boezemvrienden, aan elkander vijandige bladen verbonden. Iederen dag nu gingen de heeren samen het middagmaal gebruiken, waarna, bij het dessert, elk zijn politiek artikel schreef, - een artikel waarin het hoorde, dat de eene den andere verslinden zou. Wat hadden zij er nu op gevonden, om elkander niet onaangenaam te zijn? Zij verslonden ieder zich-zelf, m.a.w., de liberale journalist schreef het artikel dat in het klerikaal blad moest verschijnen, en de katholiek bevuilde zichzelf in het liberale blad.... En met zulke grondige overtuiging wordt ons publiek over de politiek ingelicht en voorgelicht. Trouwens heeft het publiek de pers, die het verdient. Bij ons is de krant een advertentieblad, met wat nieuwtjes erbij; de buitenlandsche politiek wordt uit de vreemde pers geknipt en verder soms heel raar voorgesteld, naar de diepzinnige willekeur van den redacteur, die dat deel van den arbeid op zich heeft genomen; de binnenlandsche politiek: zie hooger; en verder: fantazie-hoofdartikels, die meestal komen van niet-journalisten, dewelken azen, rechts en links, op een vijffrank-stuk. En bij al die oppervlakkigheid, bij al dat gebrek aan ernst in opvatting als in uitvoering, weet men een zeker decoratief uitzicht te
| |
| |
behouden, een Belgisch decoratief uitzicht, dat trouwens den journalist eveneens overneemt; hij bezit het in twee opzichten: hij maakt vertoon, en.... is gedecoreerd. Want het is ongelooflijk, hoe gemakkelijk men in de Belgische pers aan eene decoratie geraakt. Ten bewijze eene andere anecdoot: zekeren dag was een Oostersch potentaat naar België gekomen en had natuurlijk de pers der hoofdstad op de been gebracht. Ter verontschuldiging hiervoor had hij een paar decoraties achtergelaten, met in blanco onderteekende brevetten. Het ongeluk echter wilde nu, dat bedoelde potentaat juist eenige slachterijen van andersdenkende onderdanen op zijn geweten had, zoodat er geen enkel journalist van zijne decoratie weten wilde, deels uit afkeuring, deels.... omdat ze toch al veel beters hadden. En wat werd gedaan? Men schonk de decoraties met het daarbij hoorend diploma weg aan twee kantoorjongens, die thans ridder zijn van den groenen panter of andere oranje neushoornen....
En niettegenstaande zulke zeden, ziet Kamiel Huysmans niet zonder weemoed op zijn journalisten-verleden terug. Hij kwam er zelfs ronduit meê voor den dag, dat hij hoopt nog wel eens journalist terug te zullen worden. Maar dan.... als buitenlandsch correspondent, nietwaar, cher confrère?....
N.R.C., 4 April 1912. |
|