Staat het onderwijs regelt, ook het niet-officieele, vindt iedereen goed. Dat daarom, en wederkeerig, de niet-officieele scholen, die de Staatsregeling (leerprogramma en toezicht) aanvaarden, ook recht zouden hebben op Staatstoelagen, althans in gelijke mate als de officieele scholen, vindt niet iedereen goed. Nu zeggen de katholieken: dit staat misschien ook niet in de Grondwet, wij willen het voor een oogenblik aannemen. Maar van in de jaren dertig al zien wij de vrije scholen door de regeering ruim gesubsidieerd, hetgeen ten overvloede bewijst, dat de Constituante, waar de Grondwet van uitgaat, en die sommigen harer leden aan het bewind zag, met haar artikel 17 wel degelijk ondersteuning der niet-officieele scholen bedoelde en als rechtmatig beschouwde.
Ja, antwoorden de liberalen, maar daarom nog geene gelijkmatige, en vooral geene verplichte subsidieering. Er spruit geen gelijkheid van rechten uit het feit, dat aan de regeering door de wetgeving de toelating wordt gegeven, zich voor het vrije onderwijs mildig te toonen. Ik kan aan een bedelaar beloven, hem iederen dag een nickel van vijf centiemen te geven, maar daarom heeft die bedelaar nog geen recht op mijn nickelstuk, want eene moreele verplichting is nog geen wettelijke verplichting; die wettelijke verplichting heb ik alleen tegenover datgene, wat ik zelf in het leven heb geroepen en waar ik aansprakelijk voor ben, in casu het officieele onderwijs. En zoo willen wij voorloopig wel voortgaan, wij liberalen, de vier millioen te helpen betalen, die aan het vrije onderwijs gaan. Maar nu zegt minister Poullet: thans gaat het sommetje iets als vijf millioen en half beloopen, en.... dat is natuurlijk eene minimum-berekening. Daar