| |
| |
| |
Politieke gezichtseinder
Brussel, 27 Februari.
Nog nooit, sedert den langen tijd dat ik, van af het heuveltje der objectiviteit, de horizontslijn der Belgische politiek betuur, heb ik een kiesstrijd zóó slap, zóó lam aangevangen gezien als deze, die einde Mei, - binnen reeds een drietal maanden dus, - over het lot der onderscheiden partijen moet beslissen.
Want die kiesstrijd is natuurlijk al aangevangen. Hij is zelfs officieel open verklaard door 't feit, dat Donderdag jl. minister Berryer, der Binnenlandsche Zaken, op het bureel der Kamer van Volksvertegenwoordigers een ontwerp van wet heeft neergelegd, dragende vermeerdering van het aantal der afgevaardigden, eene vermeerdering, zooals ge weet, van twintig. Dit alleen brengt de noodzakelijkheid van den strijd mee. Nochtans blijkt deze niet veel meer dan moedeloos, althans zeer zeker lusteloos te zijn. De regeeringspartij schijnt wel zeker dat ze hare positie zal behouden; dat ze hoopt nieuwe zetels bij te veroveren, kan vooralsnog uit hare houding niet op worden gemaakt. De liberalen, zij, toonen wel eenigen ijver daar, waar het aantal der zetels wordt vermeerderd; zij meenen, wellicht terecht, en voor sommige plaatsen op vasten grond, dat van daar de gehoopte overwinning komen zal; maar andererzijds, en vooral in de centra waar hunne macht verzekerd is, vertoonen zij een gebrek aan cohesie, aan algemeene verstandhouding, dat hunner zaak zeker niet bevorderlijk is: ik zal het u straks aantoonen. Voor wat de socialisten aangaat: hun brengt de ver- | |
| |
kiezing ongetwijfeld winst aan gezag, overal waar de liberalen met hen het kartel hebben aangenomen, zoodat veel drukte hun overbodig voorkomt. Dat echter niet overal het kartel werd aangegaan waar men het had gemeend, zal de anticlericale actie niet bevorderen.
Bij zulke windstilte kon dus de politiek hare zeilen wel reven. Wij zouden de verkiezingshaven binnenvaren zonder de gebruikelijke orkanen, zoo niet zonder eenige averij voor dezen of genen. Waaruit men af zou kunnen leiden dat het status quo, door de eenen gehoopt, door de anderen gevreesd, een toestand is waar men niet aan ontsnappen kan, of dat althans geene diep-ingrijpende verandering, hoe ook natuurlijk door de oppositie verlangd, niet zou zijn te verwachten. Betrouwen dus rechts, gelatenheid links, en aan beide zijden de weemoedige overtuiging dat, wát gebeure, er toch zoo ellendig-weinig te doen valt, behalve de eerlijke oplossing der hangende zaken, die eigenlijk met de politiek maar weinig te stellen hebben.
Zulke overtuiging is echter vooralsnog geene onverschilligheid geworden. Eene verkiezing kan vergeleken worden met een ongebaand struikgewas vol voetangels en schietgeweren. Zich er buiten houden, ze vermijden is eene eerste les in de politieke wijsheid. En hierin wordt die wijsheid door een gevoel van rechtvaardigheid geruggesteund. Het feit, dat elke tienjaarlijksche volkstelling bijna zeker, als in hangend geval, eene ontbinding der Kamer meebrengt, leidt ertoe dat vele volksvertegenwoordigers, voor een minimum van vier jaren gekozen, reeds na het tweede jaar belet worden hun mandaat tot het einde door te voeren, hetgeen prettig is noch voor den mandataris,
| |
| |
noch voor den lastgevenden kiezer, en trouwens tegen beider recht ingaat. Verkiezingen, in zulken toestand noodig geworden, te vermijden, is niet alleen wijs, maar billijk. Minister Berryer heeft daar zelfs iets op gevonden: eene kleine wijziging in de kieswet, die de openvallende plaatsen niet zou schenken aan nieuw-gekozene volksvertegenwoordigers, maar aan de vroeger reeds aangewezene toegevoegde Kamerleden; hetgeen tevens de verhouding der partijen, vastgesteld door eene vorige verkiezing, bevestigen zou.
Die nieuwigheid, gemakkelijk in te voeren, houdt op dit oogenblik de aandacht der Kamer ten zeerste bezig. Hare toepassing zou in gelijke maat de drie partijen bevoordeeligen. Of zij thans de oppermacht van de regeering bevestigen zou, kan ik voor 't oogenblik niet nagaan, al laat het voorstel, wijl van de regeering-zelve uitgaande, vermoeden dat dit wél het geval zou zijn. Een ontwerp van wet, in dien zin neergelegd, zou echter thans, voor de aanstaande verkiezing, niet meer in aanmerking kunnen komen. Het ministerie heeft te uitdrukkelijk de ontbinding der Kamers beloofd, dan dat deze niet geschieden zou.
Wij zullen dus weer maar eens, al is het misschien voor het laatst, eene nieuwe Kamer krijgen, gekozen door heel het land. Waarom wij zoo moeilijk zeggen kunnen, hoe zij eruit zal zien, weet gij al. Dat gebrek aan zekerheid wordt verergerd door het mangel aan tucht, dat in sommige liberale groepeeringen is aan te wijzen, en waar ik het hierboven over had. Zóó te Brussel. Daar hebben de meer-behoudsgezinde ‘Ligue’ en de eerder-vooruitstrevende ‘Association’ (eene schakeering die minder en
| |
| |
minder wordt) eene lijst van kandidaten opgemaakt, waarvan geen enkele verkozen heeft, beslist positie te nemen in zake vervlaamsching van de Gentsche universiteit: volgens een Waal, prof. God. Kurth, de meest-belangwekkende vraag in onze huidige politiek. Nu bestaat er ook te Brussel een Liberale Volksbond, die, slechts twee jaar oud, reeds vijftien duizend leden telt, partijgenooten vooral uit de mindere standen, die als hoofdpunt in hun programma voeren bewuste hoogeschool-vervlaamsching. Bij deze duizenden liberale kiezers heerscht nu misnoegdheid of althans ontstemming, met het gevolg dat de meesten, sommigen hunner leiders aan het hoofd - en dit weet ik beslist - hunne stem op de socialisten zullen uitbrengen, die de verdediging van de rechten der Vlamingen in hun programma geschreven hebben, of zelfs op de katholieken, waarvan men de sterke partijtucht benijden mag, die zelfs den heer Woeste deed verklaren, dat hij in deze den wensch zijner kiezers volgen zou. Nu kan het verlies voor de liberalen van misschien vijftien duizend stemmen geen schade brengen aan de anti-katholieke werking; de partijsterkte en het onderling vertrouwen worden er echter door geschokt, wat in niemands bedoeling kan liggen op een oogenblik dat de partijautonomie gevaar loopt, of althans bedreigd is door socialistische insijpeling.
Niettegenstaande deze verhoudingen, die zij kunnen beschouwen als troeven in hun spel, laten de katholieken niet na, te zorgen voor de toekomst. Zij zien die toekomst niet zorgeloos in, wat blijkt uit de taktische maatregelen die zij voorbereiden tegen de eventualiteit, dat de verkiezingen ze van de regeering zouden kunnen verwijderen. Die maatregelen moeten eerst en vooral gericht worden,
| |
| |
aldus redeneeren zij, tegen het Algemeen Kiesrecht, zooals het door de oppositie wordt voorgestaan: palladium en eerste voorzorg der triumpheerende vereenigde linkerzijde. Ik zei u voor een paar weken wat de heer Mélot erop gevonden had: de katholiek-gebleven Senaat zou algemeen kiesrecht voor mannen èn vrouwen opponeeren aan de liberaalsocialistische Kamer. En in een belangwekkend artikel nu breidt de heer Cyriel van Overbergh deze gedachte uit. De heer Van Overbergh is, gij herinnert u, als oud-secretaris-generaal van den heer Schollaert, de voedstervader van het ongelukkige schoolontwerp, waar het vorige Kabinet op viel. Hij was het aan zijne waardigheid natuurlijk verschuldigd, meê te vallen, zonder dat hij daarom echter de politiek zou verzaken, waar hij eene verholen, maar des te belangrijkere, hoewel nu juist niet steeds dankbare rol speelde. En hij stelt zich voor, Kamerlid te worden, en om het te worden komt hij met volgende belijdenis voor den dag: ‘In België is de eerst-te-verwachten wijziging der grondwet, invoering van het kiesrecht voor vrouwen. Eén man, één stem. Eén vrouw, één stem. Ik geloof in het kiesrecht der vrouw. Ik geloof aan het aanstaande invoeren ervan. En ik zal al doen wat in mijn vermogen is om ertoe te komen.’ Gij ziet: dit is eene met klem uitgesproken verklaring, die de heer Van Overbergh niet zoo maar geheel op eigen hand zal hebben gedaan. Wij weten trouwens uit wat ik u vertelde van den heer Mélot, dat hij met zijne overtuiging niet alleen staat. Zijn artikel zou daarenboven wel kunnen zijn, wat de Franschman een ‘ballon d' essai’ noemt. Moeten wij eruit afleiden, dat de katholieken hierin het middel zouden zien, hun gezag te versterken en te bevestigen, niet alleen met de medehulp der vrouwen,
| |
| |
maar tevens met de medewerking der toegetreden socialisten, eveneens voor een goed deel voorstanders van het kiesrecht voor vrouwen? Men kan over de aldus-voorbereide overwinning sceptisch blijven: het lokaas, der uiterste linkerzijde toegeworpen, zal niet zonder achterdocht ontvangen worden; tenzij de socialisten gingen vinden, dat zij aan de coalitie met de liberalen niet veel hebben, en meê wilden helpen op werkdadige wijze aan de gedaantewisseling, die de Kamer ongetwijfeld, hoewel traag nog, aan het ondergaan is, en die eene jong-katholiek-socialistische meerderheid zou plaatsen tegenover een katholiekliberaal behoudsgezind centrum.....
Maar dit is toekomstmuziek, waar wij ons voor 't oogenblik nog niet in te verdiepen hebben. Aan den gezichtseinder is het nog maar een stip, een stip, die dan nog zinsbedrog is misschien. Het is evenwel het eenig-belangwekkende wat hij vertoont, die lamme gezichtseinder. En daarom mocht ik het u niet verzwijgen.
N.R.C., 28 Februari 1912. |
|