rechtstreeksche werking op den toeschouwer: er is de overwinning der technische moeilijkheden in een artistieken, in een decoratieven zin. En hier is Nieuwenkamp prachtig in geslaagd: ten getuige het spoelen van het water in zijne ‘Brug te Mechelen’, zijn mooi verschiet in den ‘Molen’, zijne boomenkruinen in het ‘Landschap, Bali’, zijn ‘Nijl’ eindelijk, die treft door deze zeer bijzondere eigenschap.
Blijven dan nog de gewasschen teekeningen, de éenkleurige akwarellen. Op éene na zijn het voorstudies voor het boek ‘Bali en Lombok’: gij kent ze derhalve, en, na u bekend te hebben dat ik er het àl-doorlaaiende zengen der zon soms in mis, waar het nochtans in de bedoeling van den schilder lag, en erkend te hebben dat ik overigens de sierlijkheid van Nieuwenkamp's lijn en zijn fijnen, zijn soms geamuseerden kijk op die Indische dingen weet te waardeeren, kan ik erover zwijgen. Echter niet zonder met éen woord gewaagd te hebben van het ‘Gebed in de Wolken’, dat niet in het boek voorkomt, en waarvan ik de hoog-ernstige, mystieke stemmingsweergave zeer hoog stel.
Verder toont ons de heer Nieuwenkamp, behalve enkele gelukkige ex-librissen, zijne schoone Indische, en ook zijne welgekende Hollandsche boeken. Zij helpen meê, deze tentoonstelling tot een geheel te maken, dat door de somme werks en den adel van dat werk eerbied afdwingt en, ik herhaal het, vaak bewondering wekt.
En nu heb ik maar éen wensch meer, en 't is een egoistische: dat Nieuwenkamp onder zijne Hollandsche confrères nu maar eens naijver zou verwekken, die hun nopen zou ook eens in Brussel te exposeeren anders dan fragmentair en met een paar werkjes maar. Pecuniair zullen