mingen. En op het gebied van dramatische letterkunde kunnen wij eveneens wijzen op eene reeks, meest in het Fransch geschreven werken, die wel tot onzen landaard behooren, maar nietteminder, hetzij door hun karakter, hetzij door hun vorm, buiten het regionalisme uitgroeien. En in de drie laatste jaren hebben wij hier te lande een reeks werken zien ontstaan, die, door de keus van hun onderwerp, door zekere bijzonderheden, door zekere behandelwijze, meer speciaal-Belgisch mogen heeten, vermits.... Maar straks meer daarover.
Jan van den Eeden kan, onder onze toondichters, worden beschouwd als Belg. Vroeger was hij wel een volbloed-Vlaming, Gentenaar van geboorte en leerling-volgeling van Peter Benoit, vertoonde hij in zijn aanvangswerk den breeden decoratieven zin, de zucht naar dramatische werking, die zijn meester kenmerken, en die hij, in oratoria en cantates, met gelukkig gevolg wist toe te passen. Is het zijne verplaatsing naar het hart van Wallonië, waar hij te Mons bestuurder werd van het Conservatorium, die zijne muzikale vlaamschgezindheid, gelijk deze door Benoit in vaste normen en vormen was vastgesteld, tot zwijgen bracht? Althans, van Jan van den Eeden hoorde men maar heel weinig meer, en wat men nog mocht vernemen week opmerkelijk af van wat men van hem gewoon was. Een lyrisch drama ‘Numance’ getiteld, genoot weinig bijval en liet de liefhebbers perplex. En nu bracht de Muntschouwburg ons eergisteren de première van eene nieuwe opera ‘Rhéna’, waarin zeer beslist afgebroken wordt met de oer-Vlaamsche formules, en partij gekozen onder de muzikale stroomingen van den tijd, zonder dat nochtans van slaafsche navolging en van opgeving van alle, dan toch Vlaamsch-geblevene