sommige vormen, over de hooge sculpturale schoonheid van dezen rug, over de wonder fijnheid van dezen pols, over de lenige sterkte van dezen hals. Men krijgt warme sympathie voor deze gevoelige, schrandere, koppige of lijdende gelaatsuitdrukkingen. En ook daarom dankt men den beeldhouwer, die ons dit genot verschafte en smaken liet.
De heer Matton liet het trouwens niet bij het onpersoonlijk werk van het afgieten: sommige gebruiken, sommige gebaren, sommige houdingen boeiden zijn plastischen zin. De grootschheid van de Kongoleesche eedsaflegging (in drie gebaren, verklaard bij de formule: ‘bij het lijk van mijn vader’, ‘men snijde mij het hoofd af’, ‘de hemel weze mij getuige!’), de gratie van het roeien, de mooie gebogen lijn bij het waterpeilen, het sierlijke dragen van kinderen op de moederheup, het trage, symbolisch-nobele, lenig-gedistingeerde dansen der maagden: zij waren hem aanleiding tot schetsen die... nu ja, nog niet meer dan, zeer vluchtige, schetsen zijn, maar edele en schoone beeldgroepen, en tevens merkwaardige ethnographische documenten kunnen worden. Zoodat hij er niet alleen den gelukwensch der kunstenaars, maar ook den dank der geleerden aan verdienen kan.
Ziedaar wat het bezoek, dat ik bracht aan de studio van Arsène Matton, voor enkele getrouwen in tentoonstelling herschapen, mij geleerd heeft. Of het de moeite waard was, er deze lijnen aan te wijden, zult gijzelf beoordeelen.
N.R.C., 13 Februari 1912.