| |
| |
| |
De heer Woeste en de liberale politiek
II
Brussel, 17 Januari.
‘Geef mij vijf lijnen schrift van iemand’, zei Voltaire, ‘en ik doe hem hangen.’ - Men kan hetzelfde zeggen van eene politieke partij: hare geschiedenis kan men altijd zóo interpreteeren, dat er aan eerlijkheid, oprechtheid en beteekenis niet veel meer van overblijft.
Ik heb hier, soms met de woorden van den heer Woestezelf, naverteld wat hij over het verval van het liberalisme en de opslorping ervan door het socialisme meent te weten. Het is hier de plaats niet om over de waarachtigheid der aangehaalde feiten te twisten. Het komt veel meer aan op hunne oorzaken en hunne interpretatie, en hierin zal zelfs Woeste zijne partijdigheid niet loochenen. Volgens hem zou eene eerste toegeving der liberalen geweest zijn: hunne steeds doorgroeiende on- en antigodsdienstigheid. Zou het niet eenvoudiger en vooral oprechter zijn te bekennen, dat, zoo de liberalen van 1912 in zake godsdienst niet meer denken als de liberalen van 1847, deze evolutie te wijten is aan de ontwikkeling der natuurwetenschappen en hare - soms wel wat heel oppervlakkige - vulgarisatie, en aan den invloed van philosophische opvattingen als materialisme en nationalisme, veel meer dan aan den invloed eener politieke partij die, trouwens, verklaart, hierin neutraal te willen blijven, althans in beginsel, zoo niet steeds in werkelijkheid? - En voor wat veralgemeend kiesrecht aangaat: getuigt het niet van - natuurlijk vrijwillige - oppervlakkigheid, te bewe- | |
| |
ren dat het aan Vandervelde te danken is, zoo Hymans in deze aan de denkbeelden van zijn meester Frère-Orban heeft verzaakt; en is de waarheid niet, dat eenerzijds de verandering in de economische toestanden, en andererzijds het stijgen in getal en in invloed der jongere, meer vooruitstrevende leden der partij (die men, toen zij krachtdadiger gingen optreden, geenszins voor socialisten kon houden) evenzeer als de gebeurtenissen van Juni 1911, den triumph van het algemeen kiesrecht bij de meerderheid der liberalen hebben verzekerd? - Het schoonste bewijs, dat de liberalen zich geenszins vrijwillig door het socialisme lieten opslorpen, vindt men alleen reeds in het verwijt dat Woeste hun naar het hoofd slingert: in zake sociale wetgeving lauw en wankelmoedig te zijn geweest, tot op het oogenblik dat
de verwoede strijd tegen de regeering ze dreef tot onvoorzichtigheden, die door sommigen zeer betreurd worden. Die onvaste, onzekere houding toont voldoende aan, dat de kloof tusschen het liberale kapitaal en den socialistischen arbeid nog geenszins door enkele advokaten-volksvertegenwoordigers uit beide partijen gedempt is; de verzoening tusschen liberale werkgevers en socialistische werknemers is geenszins nog een voldongen feit: wij zien het wel in Borinage; en hier te spreken van totale opslorping door het socialisme, tot oplossing zelfs maar van de liberale volksvertegenwoordiging, is zeer zeker gewaagd en voorbarig. - En men kan wel hetzelfde zeggen voor wat militaire kwestie en monarchistische overtuigingen aangaat: wel kunnen eenige vooruitstrevers hierin naar socialistische zienswijze overhellen, maar van volkomen afstand der eigen denkbeelden, nu of in de toekomst, kan zeer zeker geen sprake
| |
| |
zijn.
Wel hebben, het dient erkend, de liberalen den schijn tegen zich: hunne evolutie heeft, feit voor feit, steeds stap gehouden met, is steeds evenwijdig blijven loopen naast de aangroeiende macht der socialisten. Hunne minderheid, die ze tot onmacht doemde, heeft den geboden steun wel moeten aanvaarden. Waarbij komt dat de twee partijen in feite veel gemeens hadden, en dus tot een gezamenlijk programma konden en moesten komen. Maar opslorping is toch nog iets anders, en dat in sommige zaken, en meer bepaald voor wat sociale belangen aangaat, de liberalen eene zeer besliste zelfstandigheid weten te behouden, hebben wij o.m. wel gezien, toen de wet op den arbeidsduur in de mijnen werd besproken, en toen er spraak was van de naasting van Kongo: twee gevallen waar men de Kamer verdeeld zag, hetzij in een kapitalistisch centrum (oudkatholieken met een groot getal liberalen) en sociale vooruitstrevers (jong-katholieken, socialisten en progressisten), hetzij in kolonisten (liberalen en oud-katholieken) en anti-kolonisten (socialisten, progressisten en een deel der jong-katholieken). Zulke besprekingen toonen de ware gedaante der Kamer aan; zij leggen haar innigste wezen bloot. Gebeurtenissen van den laatsten tijd wijzen integendeel alleen, en kunnen alleen wijzen op, vaak brooze, en steeds willekeurige verbonden, aangegaan met het oog op de kiesbelangen. Zulk verbond is er éen tusschen de liberalen en de socialisten; morgen spat het misschien uiteen, en nemen de liberalen de vrijheid terug die ze er bij hebben ingeboet. En dan zal men wel zien dat van opslorping door het socialisme slechts in schijn sprake kon zijn; - opslorping die men trouwens ook wel ten laste
| |
| |
kon leggen aan een gedeelte der rechterzijde, waar men in sociaal en oeconomisch opzicht heel wat vooruitstrevender is dan op de meeste liberale banken, en waar de schijn van onafhankelijkheid gered kon worden door het feit dat het katholicisme, door zijne macht, socialistische idealen naar eigen inzichten kon verwerken, en als regeeringspartij, zich met de uiterste linkerzijde in volledige oppositie kon verklaren. Zoodat bij liberalen als bij katholieken in den grond alleen spraak kan zijn van natuurlijke evolutie, waarbij, onder den dwang en den invloed van den tijdsgeest, ieder niettemin zijne eigene karakteristieken kon behouden; en zoo de liberalen in zekeren deele die karakteristieken niet vrij ontwikkelen konden en ze schijnbaar op moesten geven, dan ligt dat aan de onmacht hunner minderheid en de noodzakelijkheden van den kiesstrijd.
Ziedaar voor de feiten, door den heer Woeste aangehaald. Laat ons nu zien wat hij eruit afleidt voor de verkiezingen van Juni.
‘Het vraagstuk doet zich aldus voor’, schrijft hij, ‘zal het kiezerskorps zich overleveren aan het socialistisch-liberaal verbond, dat met bedoelingen van radikale storing bezield is?’ Gij ziet, dat de heer Woeste geen lapje voor den mond doet, - al weet hij heel goed dat, zoo zij als meerderheid naar het Parlement terugkeeren, de verbonden linkerzijden maar heel weinig van hun programma zouden kunnen verwezenlijken. Zijne vraag is dan ook maar een oratorisch middeltje, dat den heer Woeste toelaat onmiddellijk te antwoorden: zij, die voor den vrede zijn, die secuur van hun arbeid willen genieten, die de heilige vrees voor de overdrijving koesteren, die oordee- | |
| |
len, dat men ook in zijn meening matig moet zijn, zullen zulke dierbare eigenschappen niet in den wind gooien!
Het ware trouwens volkomen onnoodig, zegt Woeste. Want wat gebeurt er als de coalitie den zege wegdraagt? Zij stelt eerst en vooral algemeen kiesrecht voor provincie en gemeente voor. De Senaat, die in meerderheid katholiek bleef, verwerpt het natuurlijk. Waarop de linkerzijde der Kamer onmiddellijk de herziening der grondwet vraagt, om dien vervelenden Senaat onschadelijk te maken. Maar waar haalt men de drie-derden der stemmen in Kamer en Senaat? Zoodat die herziening er ook al niet dóór komt, - maar het land niettemin een crisis van onlusten en geweldenarijen ondergaat. Laat ons echter aannemen, dat het algemeen kiesrecht voor provincie en gemeente wèl gestemd wordt. De linkerzijden willen natuurlijk en logisch de hervorming uitbreiden tot de wetgevende korpsen. Maar dat gaat weêr niet zonder grondwetsherziening, enz... (zie hooger.) Met het gevolg, dat de linker-regeering voor het dilemma zou komen te staan: overgaan tot onwettige maatregelen (en dan is het de revolutie), of ontslag nemen (maar dan was het waarlijk niet noodig aan het bewind te komen.)
Ander gevolg - altijd volgens Woeste - van de verandering van regeering: de schoolhervorming op liberaalsocialistischen grondslag. Het resultaat? Een nieuwen schooloorlog, zooals in 1879 en 1884, maar in 't veel ergere, vermits het zou samenvallen met maatregelen tegen de godsdienstige genootschappen.
Maar men strijdt niet zonder geld. Waar haalt men het, vraagt Woeste? Natuurlijk bij den burger, wiens inkomen men belast: derde gevolg van de katholieke ombuiteling.- | |
| |
En ziedaar wat ons bedreigt, als wij ons in Juni lankmoedig toonen!....
De heer Woeste, met al zijne logica, weet heel goed, dat hij bij dit al schromelijk overdrijft. Hij weet, dat de nieuwe regeering niet machtiger zou zijn dan de tegenwoordige, en, om te blijven bestaan, van de meeste hervormingen zou moeten afzien.
Hij heeft niet te minder gelijk, wanneer hij wijst op de ernstige crisis, die het parlementarisme in België doormaakt. Ik heb er al te dikwijls op gewezen, om er hier nogmaals over uit te weiden. Is het echter niet weêr eene overdrijving, eene moedwillige overdrijving, daarom te beweren, dat bij een linkerregeering de Troon in onmiddellijk gevaar zou komen? Het lijdt weinig twijfel, of de liberalen zullen, in meerderheid, nooit de socialisten in hunne republikeinsche plannen volgen, en wij kunnen niet gelooven, dat hun weêrstand hierin niet vruchtbaar zou zijn, vermits ze in zulke eventualiteit toch op den steun der katholieken zouden mogen rekenen?
De heer Woeste blijft echter would-be pessimistisch. En hij besluit: de redding ligt alleen in de ontreddering van het liberaal-socialistisch blok. Dat allen dus, zelfs liberalen, voor de katholieken stemmen, en België ontgaat nog maar eens de euvelen, die zich boven ons hoofd opeen hoopen. Het is het eenige middel om in het dierbaar land peis en vreê te doen heerschen!
Tot daar de heer Woeste. Of zijn steun op den uitslag der verkiezing eenigen invloed zal hebben, kan worden betwijfeld. Trouwens, de toestand, objectief beschouwd, zou erbij niet opklaren. Of katholieken aan het bewind blijven, of liberalen en socialisten aan het bewind ko- | |
| |
men: het zou, door de macht der omstandigheden, als eenig gevolg hebben, dat wij, ofwel blijven voortdommelen op de oude peluw, ofwel eens onze leden wat nieuwe oefening gunnen. Maar meer dan schoppen en stompen in het ijle vermag het voor het oogenblik niet te worden. Het zou een verandering zijn. Eene verbetering kan het alleen worden in moreelen zin, - ook voor de katholieken trouwens, die dan wel zouden gedwongen zijn, in den strijd alle oude plunje en alle doode gewicht van zich af te gooien. Tot eene breede, levende politiek kan het echter eilaas niet groeien: alleen tot wat prinzipiënreiterei zonder gevolgen. En dat is in elk geval, bij elke gebeurlijkheid, dood-jammer.....
N.R.C., 19 Januari 1912. |
|