welsprekendheid en schoonheid harer 166 man. Wij zouden dus negentien nieuwe volksvertegenwoordigers van aangezicht tot aangezicht mogen aanschouwen. Negentien nieuwe wielen zullen voortaan den staatswagen op het rechte pad vooruitbrengen.
‘Pardon, gij vergist u,’ zegt de regeering: ‘er zullen er slechts achttien zijn, tenzij er twintig waren.’
‘Absoluut niet,’ anwoordt de eenigszins verbaasde oppositie, wier achterdocht gekitteld wordt door den angel der partijbelangen (natuurlijk in figuurlijken zin); ‘absoluut niet, vermits achttien zetels meer dan zestigduizend, misschien liberale en socialistische, zielen zonder vertegenwoordiging zouden laten, wat niet mag; en twintig zetels een vertegenwoordiger zouden geven aan slechts drie-en-twintig, waarschijnlijk klerikale, zielen, wat bij tekste der wet evenmin mag, vermits het in al de exemplaren der constitutie luidt: het getal der volksvertegenwoordigers mag de evenredigheid van eenen afgevaardigde op de 40,000 inwoners niet overtreffen. (Art. 49).’
- ‘Dat is heel waar,’ wedervoert de gouvernementeele pers; ‘edoch, gij vergeet dat het getal Kamerleden zich aan te passen heeft op het getal leden van den Senaat, en dat senatoriale getal eischt van de volksvertegenwoordigers een cijfer, dat paar is, in voorkomend geval dus achttien of twintig, maar geenszins negentien. Trouwens slechts de heidensche goden vonden genoegen in een onpaar nummer (welke Latijnsche dichter weer heeft ons met die bijzonderheid bekend gemaakt?); terwijl wij, katholieken...’
- ‘Het is allerminst het oogenblik, daar een grapje van te maken,’ vermaant de oppositie streng. ‘Ik weet