| |
| |
| |
Het Kongo-debat
II
Brussel, 11 December.
Welke het doel en de reden was van de ondervraging door den heer Vandervelde over den toestand van de inboorlingen en de toepassing van de hervormingen in Belgisch Kongo, meen ik in mijn vorigen brief voldoende te hebben aangewezen. Dat het aan-de-kaak-stellen van eenige afzonderlijke feiten, waarvan enkele zeer gewichtig, doch die algemeene tekortkoming van den minister inzake Kongobeheer geenszins moeten bewijzen, vooral bedoeld was als een nieuwen stormloop tegen de in de oogen der oppositie oude, verouderde, lamlendige en veege regeering van eene partij, die de linkerzijde in haren doodstrijd wil helpen.... door haar zoo gauw mogelijk den genadeslag toe te dienen: de heer Vandervelde ontkent het niet. Hijzelf immers verklaart in de volgende woorden, ontleend aan de nota, die hij zijne ondervraging had toegevoegd, dat het beheer van minister Renkin, dank zij natuurlijk aan de samenwerking eener eensgezinde Kamer, het Leopoldiaansche regiem uit de kolonie heeft geweerd: ‘Men zal misschien verwonderd zijn’, schrijft hij, ‘dat een onderzoek voorgesteld wordt over de toepassing der hervormingen in Kongo, op het oogenblik dat iedereen in den vreemde, zoowel als in België, het eens is om te verklaren, dat zij een gunstigen uitslag bekomen hebben. Wij denken er niet aan dit te betwisten, en indien sommigen gemeend hebben, dat de dekreten inzake vrijheid van arbeid en handel niet zullen nageleefd worden, dan zijn de getuigenis- | |
| |
sen, die niet kunnen verdacht worden, en meer nog het tekort in de koloniale begrootingen, om aan te wijzen dat het oude regiem verdwenen is.’
Deze verklaring van den socialistischen leider wijst op zijne politieke eerlijkheid. Zij heeft te grootere belangstelling voor zijne onthullingen gewekt. Enkele daarvan zijn, ik herhaal het, van groot gewicht. Voor ik uit het debat gevolgtrekkingen maak, wil ik dan ook aan de feiten herinneren, en er het antwoord van den bevoegden minister bij geven.
I. Verscheidene katholieke missies, en o.m. die van Luluaburg, breken het wettelijk verbod, alkoholische dranken te stoken of stooktoestellen te bezitten in het gedeelte van Kongo, dat over de M'Pozo ligt. Men heeft ongelijk, daar eene verkrachting der wet in te zien, zegt de heer Renkin. Deze verbiedt den verkoop van alkohol aan de inboorlingen en daarom werd in 1900 door een reglement het bezit van stooktoestellen ontzegd. Nu zijn er paters, die voor eigen gebruik wel een borreltje stookten, maar of zij likeuren verkochten, weet men niet. Zij hebben dus een reglement verkracht, maar geene wet. Trouwens, op de radikale toepassing van dat reglement is ten strengste aangedrongen.... sedert 24 November van dit jaar: juist veertien dagen dus voor de ondervraging van Vandervelde, en twee dagen na de aankondiging ervan! Toeval natuurlijk....
II. De heer Renkin zou vervolgingen tegen een missionaris, die nochtans de hem aangewreven feiten bekende, hebben laten schorsen op het oogenblik dat deze missionaris reeds voor de bevoegde rechtbank was gedaagd. - Absoluut niet, verzekert de minister. Reeds in December 1908 opper- | |
| |
de de bevoegde substituut bezwaren tegen het doorvoeren dezer zaak, en slechts in Juli 1909 kwam zij ter kennis van den heer Renkin, en dit in Kongo zelf, waar bewuste substituut hem verklaarde, dat vervolgingen hem overbodig voorkwamen (het gold een geschil tusschen een protestantsche en eene katholieke missie, en de substituut was zelf een protestant); de heer Renkin beval hem den terugkeer van den procureur-generaal af te wachten, die met vacantie was, en dien procureur-generaal gelastte hij zelf met een streng onderzoek, en drong aan op vervolging, zoo ze noodig bleek. Van de beschuldiging blijft dus niets over, meent de minister. Ja toch, meent integendeel Vandervelde, vermits die vervolgingen andere fouten aangingen, door denzelfden missionaris begaan....
III. Een andere zendeling, pater Dalle, vervolgd van moord gepleegd op een inlandsch opperhoofd en vrijgesproken als zijnde onverantwoordelijk, werd naar België overgebracht, maar keerde niet minder enkele maanden later naar Kongo terug, waar hij thans weer in functie is. - Zoo pater Dalle naar Kongo terugkeerde, antwoordt de minister, dan is het op aandringen van zijn advokaat, een socialist nogal, die mij verzoeken kwam er de toelating toe te geven, en er bijvoegde dat hij er alle verantwoordelijkheid van op zich nam. Trouwens, pater Dalle komt niet meer buiten de missie waar hij verblijft, op ministerieel verzoek. Waarop Vandervelde een brief aanhaalt van bewusten pater, waarin deze hem verklaart wel degelijk de missie te hebben verlaten om naar andere oorden te reizen, met bedoelingen... waaruit blijkt dat hij de verantwoordelijkheid zijner daden geenszins dragen mag, en dus zeer goed in staat is zijn eerste misdaad te herha- | |
| |
len...
IV. Volgens een Kongoleesch rechter, den heer Leclercq, zouden de Jezuïeten op onwettelijke wijze kinderen naar hunne kapel-hoeven laten lokken, waar ze tegen den wil hunner ouders weerhouden worden. - Niet de paters, zegt de heer Renkin, maar hunne zwarte cathechisanten hebben zich schuldig gemaakt aan zoogezegden kinderroof, buiten weten zelfs der paters, zooals uit een brief van denzelfden rechter blijkt. Om alle beschuldigingen dienaangaande te ontgaan, hebben de Jezuïeten hunne kapel-hoeven gesloten en scholen geopend in de plaats... Paters of cathechisanten, antwoordt de heer Vandervelde: om het even. Het feit blijft bestaan, dat kinderen wederrechtelijk, bij middel van geschenken of dwang, naar de kapel-hoeven werden geleid en er werden behouden. Welke daarbij het doel was, als beschavingsmiddel is het te veroordeelen.
V. De Jezuïeten zien niet op tegen lichamelijke tuchtiging. Vandervelde bevestigt dat zedenschennis en verzuim der godsdienstoefeningen met de zweep en met de boeien gestraft worden. Hymans voegt er bij dat eene bijzondere commissie tot bescherming der zwarte inboorlingen aandringt op het recht voor de hoofden van posten, schuldige negers onder hun bestuur te kastijden. Renkin zegt niets.
VI. Talrijke territoriale hoofden verkrachten systematisch het dekreet op de olifantenjacht, om aldus, tegen lagen prijs, en in het belang van den fiscus, het ivoor te bemachtigen dat de negers hun brengen. - De minister legt uit: al de feiten die kunnen worden aangehaald gebeurden vóor het dekreet dat alle ivoor moet gemerkt worden, en de handel in gemerkt ivoor vrij is. In Juni 1910,
| |
| |
in October 1910, en in December 1910 wordt bij ministerieelen omzendbrief den handel in ivoor aan alle ambtenaars, dus ook aan de territoriale hoofden, verboden. De heer Vandervelde neemt aan, dat de minister de feiten, die de verkrachting der dekreten en omzendbrieven uitmaken, ignoreeren kon. Nu hij ze kent, is het zijn plicht te vervolgen.
VII. Een groot getal zoogezegde ‘vrije’ werklieden worden niet dan door dwangmiddelen voor den staatsdienst aangeworven. Men brengt ze naar de arbeidsplaats het strop om den hals, beweert Vandervelde. Pardon, slechts miliciens worden tot dienst gedwongen, antwoordt de minister. En Vandervelde dringt niet al te zeer aan, al wijst hij op een officieel rapport, waarin bekend wordt dat slechts 5 t.h. der arbeiders vrijwillig hun dorp verlaten.
VIII. Laatste aanklacht: de districtcommissarissen springen al te los om met de wet, en dientengevolge zou de magistratuur als eertijds onder de bevelen van het hooger beheer moeten worden gesteld. - Er zijn leelijke feiten gebeurd: agenten van den Staat hebben godsdienstige ceremonieën geparodiëerd en werden erom vervolgd. Andere worden als vrijmetselaars verdacht gemaakt. Een officier schiet zes negers dood.... De minister loochent natuurlijk niet, maar wijst op zijne circulaires, waar hij, o.a., ten zeerste in aandringt op de vrijheid voor elke denkwijze, of strenge bestraffing van elke wetsovertreding, op elke beteugeling van welk misdrijf ook. Maar de magistratuur is in Kongo onafzetbaar. Wat zou dan hooger toezicht baten?....
- Ziedaar, geachte lezer, de feiten, naakt als de waarheid, zonder de overdrijvingen van sommige bladen,
| |
| |
die door Vandervelde-zelf veroordeeld werden, en naar de officieele Kamerverslagen.
Wat valt er uit te leeren? Wij zullen het morgen onderzoeken, zoo gij het goed vindt.
N.R.C., 12 December 1911. |
|