Een einde
Brussel, 14 November.
Vanochtend heeft de tweede burgerlijke Kamer bij monde van voorzitter Drion uitspraak gedaan in het proces, dat prinses Louise van België tegen de Niederfullbach-stichting en den Belgischen staat had ingespannen. Twee uur lang heeft eene gonzende stem, als een zwerm zinder-zingende muggen in het schemeruur, van af een groot papier voorgelezen; het gaf een gevoel van mistroostigheid en van opwindende verveling; en toen het afgeloopen was, wisten wij, dat prinses Louise veroordeeld was tot al de kosten van het proces, op éen vijftigste deel na dat de staat te betalen heeft; en dat ze van de één en vijftig millioen, die ze verzekerde te behooren tot de rechtstreeksche nalatenschap van haar vader, Leopold den Tweede, maar heel weinig zal krijgen: wat zilverwerk, de plunje van een paar lakeien: niet genoeg om één enkelen hollen tand van den geringsten van hare schuldeischers te stoppen....
En hierop loopt het weerzinwekkende proces uit, dat in wanhoop aangevatte proces, waarvan deze uitslag niet alleen voorzien, maar onontkomelijk was. Want welke staat, welke regeering zou het op zich durven nemen, goederen op te eischen, waarvan ze niet volkomen zeker zijn, dat ze hun toebehooren? Maar prinses Louise, zij, vervolgd en getergd door de schuldeischers, koppig daarbij van nature en zóo gewoon aan weelde, dat zij zich in hare uitgaven niet te beperken weet, streed halsstarrig voort, al zal men het haar natuurlijk hebben afgeraden. Het ge-