| |
| |
| |
Cronijcke van Vlaanderen
Brussel, 2 November.
De kunst is, in onze goede stad Brussel, voor dezen winter nog niet geheel ontwaakt. Het mondaine leven wacht de omstreken van nieuwjaar af, om voorgoed wakker te worden. En de politiek, na de heftige inspanning der gemeenteverkiezingen is tot op 14 November, dag der opening van de Kamers, weer maar wat ingedut.
Over wat zou ik u dan wel kunnen schrijven, goedgunstige lezers, tenzij over het eeuwige onderwerp, toevlucht in den nood en solaas voor den vertwijfelenden correspondent: over de Vlaamsche Beweging?
Vreest trouwens niet: het wordt ditmaal geen klaaglied. Het wordt zelfs geen nieuwe variatie op het oudgekende thema. Het wil en zal niets anders wezen dan de blijde constatatie van een drietal feiten, die ik het aan me-zelf verplicht ben u mede te deelen, wilt gij op de hoogte blijven van het voornaamste verschijnsel in het Belgische leven.
Ik overdrijf geenszins: de Vlaamsche Beweging is niet meer als vroeger een gewestelijke strijd, waar de andere gewesten, die met de Vlaamsche het gemeenschappelijke vaderland uitmaken, de schouders voor ophalen. De Vlaamsche bestendigheid, waar men in Wallonië al het belang van is gaan inzien, heeft sedert enkele jaren, en meer bepaald de laatsten maanden, eene reactie verwekt, die wel is waar nog niet vermocht eene groote volksbeweging te worden, maar die, door de middelen die zij gebruikt, bewijs aflegt van koppigen wil en vastberaden tegenstre- | |
| |
ven.
Onder die middelen is, bijvoorbeeld, het systematisch verzwijgen van al wat de geesten gunstig mocht stemmen voor eene uiting der Vlaamsche kracht of werkzaamheid en tevens een ophemelen van elke gedachte, elke daad, elken band, die in onze Waalsche provinciën een afgescheiden gedeelte van het moederland, van Frankrijk, kan doen zien. Congressen - als die van ‘les Amitiés Françaises’ - betoogingen - als die te Jemappes, - tijdschriften - en dezen worden er opzettelijk voor gesticht -, moeten dienen om deze overtuiging in de breinen te spijkeren, dat Walenland feitelijk tot Frankrijk behoort, en dat veel, hetwelk sedert eeuwen voor Vlaamsch werd gehouden - in de beeldende kunsten o.m. - eigenlijk Waalsch, en dus Fransch is. Dat de antiflaminganten het over de middelen om dit te bereiken niet altijd eens zijn, is in den laatsten tijd al meer dan eens gebleken; en, indien het me niet zoozeer van mijn onderwerp afleidde en dezen brief al te lang kon maken, zou ik u een en ander kunnen vertellen van de geschillen die in het Fransch-gezinde kamp heel dikwijls ontstaan. Ik zal er trouwens niet veel inkt aan verslijten: noch de tegenstand die zich tegen de Vlaamsche Beweging op heeft gesteld, noch de krakeelen en misnoegdheden die hij heeft verwekt, vinden in het land den verwachten weerklank.
Die onverschilligheid is nochtans niet aan een gebrek aan ijver der franskiljonsche pers te wijten: deze is thans ingericht met een tucht, eene betere zaak waardig. Telkens als de gelegenheid zich voordoet wordt de aandacht of wordt de sympathie voor Frankrijk gevestigd of aangevuurd; al wat scheuring mocht verwekken in den strijd
| |
| |
tegen flamingantisme wordt vermeden; terwijl, zooals ik zei, al wat aan de Vlaamsche Beweging steun komt geven of gezag mocht bijzetten ridderlijk.... verzwegen wordt.
Zoo was het stilzwijgen in de Fransch-Brusselsche pers, op éene uitzondering na, algemeen toen dezer dagen prof. dr. Godefroid Kurth zijne meening aangaande de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool in eene voorlezing op het Justitiepaleis mede kwam deelen. Deze voorlezing, die de reeks moest voortzetten, verleden jaar begonnen, vóor of tegen de vervlaamsching, en die, volgens de tegenstanders, kwalijk moest uitvallen voor dezen die eene staatsuniversiteit in eigen taal eischen, had nochtans de noodige Fransche reporters uitgelokt. Maar zie - en het is het eerste feit, dat ik u heden als verheugend wilde voorstellen, - het ongeluk heeft gewild dat prof. Kurth zich verklaard heeft een aanhanger der Vlaamsche Beweging te zijn; en.... de journalisten hebben gezwegen als karpers op droog zand.
Prof. dr. Kurth, historicus, bestuurder der Belgische school te Rome, rekent het zich als een dubbel geluk aan, eerst noch Waal noch Vlaming te wezen, en daarna een objectief geleerde te zijn.
Hoewel oud-hoogleeraar aan de Universiteit te Luik, en strijdend politicus wien vragen als de ontvoogding van het Vlaamsche volk of het behoud van den Franschen geest in Wallonië niet onverschillig kunnen laten, dankt de heer Kurth aan zijne Duitsche afkomst - die hem niet belette slechts in het Fransch te schrijven en te doceeren, en steeds sympathie te toonen voor Frankrijk - eene onbevangenheid van den geest, die hem toelaat, zich niet onmiddellijk pro of contra te verklaren, en zijn besluit- | |
| |
selen niet te uiten, dan na objectieve beschouwing. Wat heeft nu die objectieve beschouwing aan prof. Kurth geleerd? Dat zich sedert eene eeuw ongeveer in Europa een nieuw historisch verschijnsel voordoet: het taalpatriottisme. Zoowat overal ontwaakt het begrip, dat het zekerste teeken van het ras en het beste middel tot behoud ervan, de taal is. En zoo zag men bij elk volk, waarvan de eigen taal onderdrukt werd door eene vreemde het bewustzijn wakker worden van den noodzakelijken ontvoogdingsstrijd. Zelfs daar, waar de taal, 't zij door gebrek aan uitbreiding, 't zij door al te lange verdrukking, officieel vervangen was en in de hoogere maatschappelijke lagen als uitgeroeid mocht worden beschouwd, zag men zich de liefhebberij voor de aloude volkstaal in opbloeiende literatuur of folklorisch-historischen arbeid openbaren; aldus geschiedde met het Vlaamsch in Frankrijk, het Friesch in Holland, het Keltisch in Wales en in Bretagne.... Waar nu Vlaamsch-België in eigen land zich sterk genoeg gevoelde: waar het vooral behoefte aan eigen geestelijk leven bezat, was het onontkomelijk, dat de Vlaamsche strijd ontstond. Het gehoorzaamde daarin alleen aan eene historische wet, even sterk en even onweerstaanbaar als deze, b.v. die in de Middeleeuwen over geheel West-Europa, het ontstaan en den bloei der gemeenten had verwekt en bevorderd. En dat die zoo natuurlijke strijd fataal uitloopen moet op een universiteit met Vlaamsch-Nederlandsch als voertaal, wat
was daar zoo abnormaal aan?
Aldus prof. Kurth, tot beschaming van dezen die van een Luiksch professor en een Fransch historicus het tegendeel hadden gehoopt; tot vreugde der Vlamingen die iederen dag nieuwe aanhangers mogen tellen onder de besten
| |
| |
in den lande.
Of ik het recht heb, Monsignor Ladeuze onder die nieuwe aanhangers te rekenen, weet ik niet. Al is het met een innig genoegen, dat ik U het tweede feit dezer Cronycke van Vlaanderen mededeel, en waar Monsignor Ladeuze de held van is. Monsignor Ladeuze is Rector der Universiteit van Leuven, de meest-bevolkte, en voor 't oogenblik de invloedrijkste universiteit van België. Nu weet ge, dat zoo'n rector anders niet is dan de uitvoerende macht der Belgische bisschoppen; en gij zult u misschien herinneren, dat, voor een jaar of vijf, die bisschoppen zich met hand en tand verzet hadden tegen de officieele vervlaamsching van het vrije onderwijs, dus ook op de Hoogeschool. Dat weigeren der bisschoppen had de Vlamingen niet afgeschrikt; twee jaar nadien wendden zij zich opnieuw tot den kardinaal-aartsbisschop Mercier, die, ditmaal, inschikkelijker bleek te zijn, gezien het gunstig onthaal dat de wet-Franck-Segers in de Kamer genoot, maar niettemin de Pilatusdaad beging, de Vlaamsche stijfhoofden naar Monsignor Ladeuze te verzenden. En wat heeft deze nu ten langen leste besloten? Zijne openingsrede van dit jaar, vol argumenten aan de flaminganten ontleend, over het verband tusschen Universiteit en volk, leert het ons. De Hoogeschool van Leuven zal trapsgewijze voor een deel vervlaamscht worden. Van nu af aan en om te beginnen zullen in iedere faculteit twee leergangen in het Nederlandsch gegeven worden. Het is Monsignor Ladeuze die om te beginnen gezeid heeft......
Dit feit, dat hoofdzakelijk de vrees bewijst voor de aanstaande vervlaamsching der Gentsche staatsuniversiteit, waar Leuven wenscht meê te blijven concurreeren, geeft
| |
| |
ons tevens de verzekering, dat men in de hoogere katholieke kringen aan de vervlaamsching van de Hoogeschool van Gent niet langer twijfelt.
Een derde feit - het laatste voor heden - komt die zekerheid een vasten steun brengen. In een meeting heeft Anseele, die vroeger geen orthodox flamingant was, thans zijne ingenomenheid met den Vlaamschen strijd tot bij de eindzegepraal betuigd, met het gevolg dat, dank zij den steun van al de socialisten in den Gentschen gemeenteraad, eene meerderheid zal worden gevonden om eene vraag tot vervlaamsching der Universiteit te stemmen.
En zoo gaan, traag maar zeker, de Vlamingen vooruit. Is het dan ook een wonder, goedgunstige lezers, dat zij zich weinig bekommeren om wat hunne tegenstrevers mogen doen of laten?
N.R.C., 4 November 1911. |
|