turen van Massenet. De toondichter dankt dit ongetwijfeld in eersten rang en voor een goed deel aan zijn librettist Jules Claretie, die zorgde voor een heftig pakkende, mannelijk-pathetische handeling, vlug geleid, in scherpafgeteekende toestanden, die niet te minder op het goede oogenblik de noodige tooneelen van teeder lyrisme meêbrengt. Hij heeft de componist gedwongen tot stevigen ernst, tot uiting van kracht en viriliteit, en gaf hem ter belooning gelegenheid, zich nu en dan te laten gaan op zijne geliefde gevoelerigheid. En de schrandere Massenet, die weet wat tooneelmuziek is, heeft blijkbaar gretig van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt om te toonen, dat hij toch anders kan dan smeltend zoet zijn. Wel gevoelt men hier en daar het opzet, het valsche in het krachtvertoon; vooral de behandeling van het massale van het volksbestanddeel klinkt hol; het is zonder eenige volte; het is van buitenaf bewerkt, zonder gevoeld inleven, zonder mededeelzaamheid. En voor wat de gedeelten betreft, die sentiment, die teederheid uit te drukken bedoelen: zij zijn van den doorslag. Massenet, die we sedert zoolang al kennen, en waarvan het ons waarlijk niet verwondert, bij het gebruik van aldoor maar dezelfde middelen, dat hij met ten minste éen opera in het jaar voor den dag komt, niettegenstaande zijn ouderdom... Wat echter in deze ‘Thérèse’ treft, en ze boven veel in Massenet's productie stelt, is een evenwicht, eene schrandere aanwending der onderscheiden factoren, een beheerschen der tegenstrijdige bestanddeelen en een harmonisch samenbinden ervan, waar de groote scenische vaardigheid van Massenet uit spreekt, en die ons als eene verluchting, eene bevrijding aandoen na al de gewone wulpschheid van