doorgaans gering; de levensvoorwaarden meestal ruimer en gemakkelijker. Nochtans laten zij het niet bij protest: zij spelen baas over de verkoopers; bedreigen ze, neen: slaan ze met boycot, zóó dat ze ongetwijfeld gelijk krijgen, en de prijzen waarschijnlijk verminderen gaan.
Aan wat het verschil te wijten? Is het problema van oeconomischen of van psychologischen aard? Ik geloof wel dat beide hier hunne rol, hun deel in hebben, of beter, dat psychologische redenen hierbij oeconomische gevolgen hebben.
Immers, de duurte van het leven in de grootstad brengt natuurlijk beperking meê van het gebruik, en langzamerhand beperking in het verlangen. Noodwendige beperking brengt niet noodzakelijk opstand meê: waar deze opstand tot geen gunstigen uitslag leiden kan, slijt het eerder af tot nederigheid, tot gelatenheid. En weldra zal men zich niet alleen tevreden stellen met minder, men zal zich ook tevreden stellen met minder goed. De noodzakelijkheid, een rang op te houden, brengt meê dat men zal sparen eerst op de kwantiteit, daarna op de kwaliteit, en misschien wel op beide! En eenmaal dat men dit als levensregel heeft aangenomen, wordt men eerder onverschillig aan de hooge prijzen: de dure waren laat men aan de rijke lui; men heeft zich voor goed onder de armen geschaard.
De eerbied, of althans de achting die men, daarentegen, in de kleine stad voor den ambtenaar koestert en die men hem betuigt; gunstigere levensvoorwaarden; grootere praalziekte, en wat dies meer, brengen meê dat hij zijn bestaan op breederen, of althans beteren voet zal inrichten. Het beste is niet te goed voor hem, en hij maakt er dan ook ruim gebruik van. Het gevolg is, dat hij dan ook de duurte