| |
| |
| |
De tegen-betooging
Brussel, 27 Augustus.
Veertien dagen geleden vierden, in eene betooging van groote politieke beteekenis, liberalen en socialisten hunne eensgezindheid aangaande het princiep van enkelvoudig algemeen kiesrecht, eensgezindheid die, hopen zij, de tegenwoordige regeeringspartij van het bewind zal jagen. De katholieken hadden voor heden eene tegenmanifestatie ingericht, die vooral als huldiging van oud-minister Schollaert moest gelden, en subsidiair de eensgezindheid der katholieken moest bevestigen rond het beginsel der schoolvrijheid. Laat ik maar onmiddellijk zeggen, vóor ik mijne indrukken van dezen spannenden dag meêdeel, dat de betooging der antigouvernementeelen een hoogeren zin heeft dan die der katholieken. Het geldt inderdaad bij de eersten het inhuldigen eener nieuwe concentratiepolitiek der linkerzijde, terwijl het bij de tweeden alleen te doen was de politiek der jong-katholieken, dewelke de oudere partijgenooten definitief hebben geklopt, te bevestigen. De Schollaert-manifestatie kan worden beschouwd als het eindstadium van een louteringsproces, waarbij de laatste schadelijke bestanddeelen verwijderd zijn geworden, - Woeste is van heel den dag niet te zien geweest; Schollaert werd overal hoofd der partij uitgeroepen! - en waardoor het lichaam eene nieuwe gezondheid verworven heeft. De betooging echter van 15 Augustus wordt aangezien als een verdubbeling van krachten, zoo van liberale als van socialistische zijde, en die vechten gaan met een nieuw wapen, waarvan slechts weinigen de waarde
| |
| |
betwijfelen. Ziedaar, onpartijdig, de opvatting die katholieken als anti-katholieken van hunne wederzijdsche betooging hebben. En het is alsof de feiten aan zulke constatatie gelijk wilden geven. Voor de liberaal-socialistische betooging had men 115 bijzondere treinen naar Brussel ingericht; vandaag waren juist de helft, 57, naar Leuven vertrokken. De anticlericalen schatten het getal hunner betoogers op 200 duizend; de manifestanten van heden zijn, volgens hun eigen cijfers, 100 duizend in getal. En aldus krijgen die cijfers als eene symbolieke beteekenis, die nu wel niet overeenstemt met de werkelijkheid der wederzijdsche partijsterkte, maar wijst, eenerzijds op de katholieke concentratie, en andererzijds op de verdubbeling in kracht die én socialisten én liberalen beschouwen als veroverd te hebben door het sluiten van een verbond op het beginsel van enkelvoudig algemeen kiesrecht.
Het is een warme dag geweest, heden; en, nu ik-zelf voor iets dergelijks naar Leuven ben gegaan, besef ik den heldenmoed van de tallooze manifestanten, die, veertien dagen geleden, samengepakt in goederenwagens, uren lang spoorden om Brussel te bereiken... Maar de massa der reizigers, die de speciale treinen stormenderhand hebben ingenomen, en thans met twaalven samenhokken in coupé's die schaars acht menschen kunnen bevatten, is zoo uitgelaten-joviaal, dat men er bij vergeet alle manifestaties in 't algemeen, en deze in 't bijzonder, naar den drommel te wenschen, en dan maar goedsmoeds te transpireeren zit, gedurende een tocht die dubbel lang duurt als gewoonlijk, in een bomvollen trein die telkens stopt; waarbij ons dan uit de derde-klassewagens gezang en gejoel
| |
| |
toewuift, en het ‘Vive la Calotte!’ toedreunt met eene geestdriftige overtuiging waar men, bij deze hitte, zich waarlijk moest voor hoeden....
Leuven zelf - het kleine, grijze, groezelige stadje - heeft een uitzicht van blijde koorts vandaag. Anders is het er om dit tijdstip gewoonlijk bijzonder rustig: de studenten, die het leven der stad zijn, hebben vacantie, en dan wordt er alle beweging tot een dommel, die bij een zomer als deze doodsslaap wordt. Maar de studenten zijn teruggekomen voor de gelegenheid. Men ziet ze, onder hunne veelkleurige mutsen of onder de astrakan-pet, ijverig hun commissarisfunctie waarnemen: de groepen glundere boertjes, die onder geleid hunner geestelijkheid het verre dorp verlieten, naar vergaderzalen en meetingslokalen brengen; zorgen dat ieder naar behoren geherbergd wordt; een blijkbaar-goed ingerichte ordedienst, waar hooghartige politieagenten nonchalant op neerzien.
De stad is volgeloopen. Al staat Leuven onder liberaal bestuur, er zijn heel veel vlaggen. Zoo'n betooging is immers een buitenkansje voor winkeliers, die anders in de vacantiemaanden hunne waren vermuffen en verschimmelen zien!.... De dichte drommen manifestanten meest allen van het platteland, loopen met Schollaert's portret op de muts of aan het knoopsgat, staren met eenigszins verbijsterde blikken in blinkende gelaten naar al dat gewoel, waarboven uit juichkreten en gelegenheidsliederen klinken. Hier en daar hebben op de blanke huisgevels anders-denkende handen - pardon voor de stoute beeldspraak - hunne ingenomenheid met algemeen kiesrecht in roode verf betuigd, waartegen de energieke studeerende jeugd - zij is om haar doortastend optreden beroemd en verdiende er den naam van ‘stokslagers’ bij, - geprotesteerd heeft door talrijke
| |
| |
papiertjes, waar zij haar hoop op uitdrukt dat Schollaert nog lang moge leven. Daar de heer Schollaert nog zoo heel oud niet is, bestaat er veelkans dat die hoop verwezenlijkt wordt....
Over tienen loop ik ook maar een der talrijke lokalen binnen, waar katholieke volksvertegenwoordigers en senators de regeering, hunner partij in 't algemeen, en die van den heer Schollaert in 't bijzonder verdedigen en prijzen... Senator Braun vertelt er uiterst guitige dingen, dien ik echter, daar ik te veraf en tusschen den pletmolen der om mij drommende menigte, niet goed versta. Maar men glimlacht fijn, men knipoogt mekaar tegen: het moet dus bijzonder pikant zijn, wat trouwens niet verwondert vanwege een lettré als senator Braun is. De heer Harmignie, vice-voorzitter der Kamer, die op hem volgt, doet somber en machtig; de heer Cyriel van Overbergh druk en vervelend; minister Liebaert, lang toegejuicht en grootsprakerig verwelkomd, geeft een staaltje van zijne zeer speciale welsprekendheid: allen verdedigen het schoolontwerp waar Schollaert bij viel; geen enkele echter, voor zoover ik hoorde, zong den lof van de schoolbon: blijkbaar is deze begraven. Nog iemand gaat het woord nemen, - als ineens Schollaert verschijnt: eene waarlijk-grootsche ovatie verwelkomt hem. Senator Braun vindt waardige woorden om hem te begroeten. En nu spreekt Schollaert, het hoofd achterover, den blik kalm en scherp, de houding van een imperator, die er nederig weet uit te zien. En met zijn bitse, de woorden hakkende stem houdt hij het zijn leger vóor: de strijd in de aanstaande verkiezing moet uitgestreden worden onder de leuze der schoolvrijheid... De heer Schollaert kent de eer van den triumf.
| |
| |
Ik langs mijn kant onderga het nijpen van den honger. En ik ben blijkbaar niet de eenige: tusschen half-een en half-twee gaat Leuven weêr zijne kalmte terugkrijgen.... Uit al de vergaderzalen stroomen de tachtig volksvertegenwoordigers en senators, die allen geredevoerd hebben, - het sukses van Frans van Cauwelaert en van Pater Rutten vóor de Vlaamsche Katholieke Jeugd moet grootsch geweest zijn, - stroomen naar het banket dat ze vereenigt, en waar telegrammen aan den paus en aan den koning worden gezonden.
Als ik van mijn soberen disch opsta - sedert eene week besproken - is het al weêr druk op straat: om twee uur moet de stoet in beweging komen. Ik ga ergens post vatten. En ik sta er niet lang of hij is er al. Want hij is met lovenswaardige stiptheid vertrokken. Maar zijne inrichting verdient minder lof: hij valt met gaten; soms bespeurt men ontreddering, men merkt er geenszins de saamgepakte eenheid in van den Brusselschen stoet. En hij trekt voorbij: gedweeë groepen achter martiale muziekkorpsen; blij-blakende priesters en deftig-marcheerende burgers; verbijsterde boeren en nonchalant-doende kasteelheeren. En natuurlijk honderden vlaggen, waaronder prachtige; gejuich en gezang; fanfares die schetteren en trommen die dreunen.... Ik heb u deze maand al drie dergelijke optochten beschreven. Dezen wilt ge mij wel ten goede houden, nietwaar?.... Laat ik alleen zeggen, dat hij drie uur noodig had om te defileeren, en naar mijne schatting uit vijftig tot zestigduizend man bestond. Ik verhaast mij erbij te voegen dat ik geen goed rekenmeester ben....
Nu was het feitelijk afgeloopen. Ik heb me ververscht; ik heb me verfrischt: ik ben terug naar Brussel gekeerd.
| |
| |
En ik zat tegen zoowat negen uur aan een café dicht bij de Beurs uit te blazen, als ik de herrie en het gejoel van een opstootje verneem: het zijn opgewonden betoogers die, van Leuven terug, handgemeen zijn geworden met opgewonden tegen-betoogers... En thans schrijf ik u....
Ziedaar, lezer, hoe deze manifestatiedag verliep. Morgen moge de journalistieke komkommertijd aanbreken!......
N.R.C., 29 Augustus 1911. |
|