| |
| |
| |
De liberalen en het algemeen kiesrecht
Brussel, 25 Augustus.
Ik heb u, naar aanleiding van de machtige anticlericale betooging van 15 Augustus j.l. geseind dat de afwezigheid van sommige liberale personaliteiten in den stoet en onder de Kamerleden der oppositie, erop wees, dat de eenheid van meening aangaande algemeen kiesrecht, volgens het stelsel ‘éen man éen stem’, niet zoo gevestigd is als men had gedacht, en in sommige liberale kringen, vooral van het Walenland, waar de reactie tegen het socialisme groot en soms dringend is geweest, het kartel tusschen gematigde en uiterste linkerzijde met geen goed oog wordt aangezien.
Het laatste nummer der ‘Revue de Belgique’, het tijdschrift der Belgische liberalen, komt die meening bevestigen. Zij heeft onder socialisten en liberalen een inkwest aangaande algemeen kiesrecht met of zonder meervoudigheid ingesteld, en, zoo de socialisten natuurlijk éenstemmig hunne ingenomenheid betuigen met een stelsel waar zij de parlementsliberalen toe hebben bekeerd, onder de liberale leiders uit het Walenland zijn er, die met overtuiging aan de wet van 1893 blijven hechten. Dit wijst op de oneenigheid. Paul Hymans, die de aflevering opent op eene merkwaardige studie, ontkent ze niet. Hij zegt: ‘Het denkbeeld der politieke gelijkheid heeft langzamerhand zijn weg gemaakt. Het is in de liberale rangen doorgedrongen. In beginsel hebben de liberalen het sedert lang aangenomen. Wel is er nog eenige afkeer, vooral te Luik en te Brussel, onder eenige vreesachtige groepen
| |
| |
van geringe getalsterkte. Ik ontken noch misprijs ze. Maar ik vraag me af of de liberale politiek zich schikken mag naar de gezindheid van eene uiterst kleine minderheid, die zeker achtbaar is, maar geenszins de levende en handelende kracht der partij uitmaakt.’ En ziet: het is tusschen jongere en meer behoudsgezinde liberalen een toestand geworden, die veel gelijkenis vertoont met dien van jong- tot oud-katholieken. En dat een bezadigde geest als Paul Hymans, leerling van Frère-Orban en Bara en trouwe volgeling der liberale traditie optreedt als woordvoerder der nieuwere opvatting, is meer dan symptomatisch.
Het is trouwens, uit opportunistisch standpunt, goed te begrijpen en goed te verdedigen. Het toetreden tot enkelvoudig algemeen kiesrecht was de prijs van het kartel met de socialisten. Dat kartel, hetgeen zoowat overal staat tot stand te komen, en het in groote centra al is, moge voor de liberale nu ook niet onontbeerlijk zijn: van zeer groot nut is het alleszins. Het kartel immers brengt evenredige vertegenwoordiging meê op de lijst der kandidaten, en de overvloedige socialisten, die op volledige socialistisch-liberale lijst stemmen, kunnen op meer dan éene plaats een liberalen zetel bevestigen, die anders wankelend zou zijn. En, al kan men nu ook overdreven vinden dat op dergelijk argument een hervorming wordt aangenomen, van zulk ver-strekkend belang als eenvoudig en enkelvoudig kiesrecht, in den strijd der linkerzijden tegen de huidige regeering - en dáar komt het voor het oogenblik bij liberalen als bij socialisten op aan - is het zeker van overwegend gewicht.
Wij doen overigens anders niet, zegt Hymans, dan eene natuurlijke evolutie te volgen. In 1893 heeft de Kamer
| |
| |
aan elken Belgischen burger het kiesrecht gegeven, dat een jaar daarvoor nog slechts 130,000 onder hen toekwam. Dat kiesrecht was wel is waar meervoudig. Maar van in 1902 heb ik, Paul Hymans, verklaard, dat ik dit stelsel niet bijtreden kon, daar vooral de katholieke partij er profijt bij heeft.
En bij deze praktische reden voegt Louis Franck de volgende theoretische beschouwing: ‘Het behoud van een toegevoegde stem aan den vader van familie boven de 35 jaar zou geen merkelijke verandering brengen in de verdeeling der stemmen over de onderscheiden partijen. Het zou eerder voordeelig zijn voor de arbeidende klassen, daar onder dezen de huwelijken talrijker zijn dan onder de burgerij. Toegevoegde stemmen geven aan dragers van diploma's en bekleeders van sommige ambten kan zeker principieel worden verdedigd, maar het getal van dezen is in evenredigheid zóó klein, dat zij bij eene verkiezing geen merkelijk verschil in den uitslag kunnen brengen. Het zijn dus vooral de toegevoegde stemmen, vanwege de vijf frank persoonlijke belasting op de huur of het bezit van onroerende goederen, die moeten worden beschouwd. Deze stemmen bevoordeeligen echter hoofdzakelijk het platteland, waar het stem-eigendom dikwijls ontmoet wordt: bestendige ongelijkheid ten voordeele der clericale partij. En dit is niet alles: zulke rijkdomselementen bewijzen geenszins bevoegdheid in het beoordeelen van 's lands algemeene belangen. Het meervoudig stelsel brengt in den grond meê, dat de meest-vooruitwillende krachten der bevolking, deze waarvan het doorzicht, de oeconomische richting, het intense werk de grootheid van het land uitmaken, en dit zijn de groote steden en de nijverheids- | |
| |
centra, uit de regeering sedert een kwarteeuw geweerd zijn. En daarin ligt het sociale gevaar.’
Intusschen, het zijn die nijverheidscentra die tegen het stelsel ‘éen man éen stem’ protesteeren. Hun protest is weliswaar zeer nederig en niet geestdriftig: de reden daarvan wordt aangegeven door het antwoord van den minister van State E. Dupont, vice-voorzitter van den Senaat, die terecht opmerkt: ‘De besluitselen der beide linkerzijden van Kamer en Senaat beantwoorden op volledige wijze de vragen van het inkwest. Ik heb me, met al mijn collega's, bij die besluitselen neêrgelegd.’ Het is inderdaad waar, dat hierin persoonlijke voorkeur voor partijtucht moest onderdoen. En zoo is het dan ook moeilijk voor Kamerleden, thans bedenkingen te gaan opperen tegen het geen ze zelf hebben goedgekeurd. Nochtans laten sommige politici hooren, dat enkelvoudig algemeen kiesrecht, zonder meer, hunne sympathie niet geheel wegdraagt. Zij zouden het stelsel willen gematigd zien, en door sommige maatregelen als het ware geneutraliseerd. Heel hoog verheffen zij echter de stem niet, en slechts de heer Fettweiss, advocaat te Verviers, treedt op als verdediger der Waalsche nijveraars, die, volgens Paul Hymans, zich nu maar moesten onderwerpen aan wat hun prestige tegenover hunne socialistische werklui den doodslag geven kan. De heer Fettweiss betoogt:
‘Het meervoudig kiesrecht is vereenigbaar met het democratisch regiem. Slechts socialisten en christen-democraten bestrijden het onder voorwendsel dat het anti-democratisch zou zijn, maar in der waarheid vooral omdat hun invloed op de massa gefnuikt wordt door de waarborgen aan de uitoefening van het algemeen kiesrecht gebracht.
| |
| |
Van liberale zijde zijn er, die het bekampen omdat het de dorpen boven de steden bevoordeeligt; de meesten zijn bereid het aan de noodwendigheid eener gemeenschappelijke actie met de arbeiderspartij prijs te geven, zoo er echter worden gevonden, die het principieel vijandig zijn, dan is hun aantal zeker gering.... Er bestaat geen ernstige reden om het meervoudig kiesrecht af te schaffen. Sedert het in ons land voor het eerst werd ingevoerd, werd het ook in Koninklijk Saksen aangenomen. In Italië en in Hongarije ligt het ter studie en het is niet al te boud aan te nemen, dat de formule van Stuart Mill in de toekomst minder kans dan enkelvoudig kiesrecht zal hebben.... Waarom de hypothesis van eene kiesherziening beschouwen? Elke grondwetsherziening onderstelt een samenwerking met de katholieken, en dáar valt niet aan te denken. En zoo de meerderheid, voor eene grondwetsherziening geëischt er in toestemde ons kiesregiem te wijzigen, dan zouden de dubbele stem van den vader van familie, en deze toegekend aan den kiezer van zekeren ouderdom - twee vragen van onbetwistbaar-demokratischen aard - als de noodige basis voorkomen der meervoudigheid, die diende behouden...
Voor de gemeente eene hervorming van het meervoudig kiesrecht ondernemen is even stout als ongewenscht. In de Kamer hebben de hervormingsgezinden de verontschuldiging, de regeering te willen omvergooien die, volgens hen, gebonden is aan het behoud van het meervoudig stemrecht. Voor de gemeente kan dit argument niet gelden. Dáar gaat het alleen aan, de gemeentelijke financiën goed te beheeren; enkelvoudig kiesrecht zou er het bestuur van toevertrouwen aan een korps, dat slechts éen belastingschuldige op 3 of 4 kiezers zou tellen. Het meervoudig
| |
| |
kiesrecht behoudt een zeker evenwicht tusschen die wél en dezen die géen belastingen betalen. Dit evenwicht wordt verbroken ten bate der tweeden in de verhouding die wij hier aangeven....’
Ik heb er aan gehecht, u in een klein diptichon, zoo objectief mogelijk de redeneering der liberale vóor- als tegenstanders van algemeen kiesrecht volgens enkelvoudig stelsel weer te geven, zooals ze spreekt in de enquête der ‘Revue de Belgique’. Ik zal er voorloopig geen ander gevolg uit trekken dan, zoo de liberale Kamerleden het ongetwijfeld eens zijn om de socialisten voor het veroveren van enkelvoudig algemeen kiesrecht te volgen, zij hierin niet door de algemeenheid hunner kiezers worden gevolgd, hetgeen misschien wel betreurenswaardige gevolgen zou kunnen hebben. En het zal dan vallen te bezien, of de voordeelen, door het kartel teweeggebracht, op zullen wegen tegen deze gevolgen.
N.R.C., 27 Augustus 1911. |
|