Kinematografische archieven
Brussel, 22 Augustus.
Het stuk, dat ik voor eenige dagen over bovenstaand onderwerp in deze courant inzond, heeft o.m. blijkens een ingezonden artikel van den heer A. Dijkgraaf, onderwijzer te Schoonhoven, in de kringen der opvoeders de aandacht getrokken. In verband daarmede is het blijkbaar goed de zaak nog eens dieper te beschouwen, dan ik het in mijn vorigen brief deed. Immers wij staan hier voor twee wel te onderscheiden vragen, die evenwel ten nauwste met elkaar verband houden.
Ten eerste hebben wij de kwestie: hoe moet er voor gewaakt worden, dat de kinema-vertooningen, waar onze jeugd zoo belust op is, haar niet alleen een oogenblikkelijke sensatie verschaffen, maar haar tevens iets van meer blijvenden aard bijbrengen? Het antwoord op deze vraag is ten deele reeds gegeven, doordat de overheid waakt dat geen stuitende voorvallen voor onze oogen mogen afgedraaid worden; maar met dit zeer gedeeltelijke antwoord is de zaak nog niet opgelost. Dagelijks verschijnen er nog films, die nu wel niet kwetsend voor de goede zeden zijn, maar die dan toch een zeer verkeerden invloed oefenen op het kind en ook op de groote massa. Aan de ouders is hier dan wel in de eerste plaats de rol toebedeeld deze met hunne kinderen te mijden en aan de overheid om het de ondernemers van zulk een bedrijf even lastig te maken als zij het wel anderen doet, die zaken hebben welke haar niet bevallen. In meerdere steden zou zij ook meer positief kunnen optreden door b.v. de kinderen der gemeen-