de tegenwoordige meubelmakerij, die België overstroomt met leelijken namaak tegen spotprijzen... De vertegenwoordiger van den kardinaal toonde beteren smaak door in het heden alleen de beiaardier Jef Denijn te noemen, de glorie van zijn moederstad, waar ik u trouwens al genoeg over verteld heb om er heden te mogen over zwijgen...
Aldus de inhuldigingsredevoeringen. Waarna het bezoek begon, tusschen de groepjes van bekende gezichten: de upper-ten der openingsplechtigheden, een stuk of wat volksvertegenwoordigers, een paar sukkelige senators, veel priesters, enkele dames, en boven alles uit de eindelooze en steeds keurige Paul Lambotte, bestuurder der Schoone Kunsten, die zijn minister verving, misschien wel omdat deze even ongesteld als kardinaal Mercier was. En glimlachjes hier, en handdrukjes daar, en de gesprekken die in zulke gevallen gehouden worden: ‘Tiens, vous ici?’ - ‘Mais oui, mais oui.... Cela m'intéresse beaucoup.... Et puis: j'expose...’
En wij kuieren door de zalen, wel wat heel druk. En dan komt de tweede teleurstelling.
Ik zal niet beweren dat deze tentoonstelling geene interessante stukken bevat. Na Brugge echter en na Dinant, na de bestendige expositie in de zalen van het Half-eeuwpark (het Heerenhuis uit de 17de eeuw en de collecties van ons museum voor dekoratieve kunst), gaat Mechelen het daargeziene niet te boven. Buiten enkele stukken, is bijna alles middelmatig. Behalve het groote paneel, welgekend, uit de kerk van Hoogstraeten, dat uit de School moet komen van dien ‘Maître de Flémalle’, waarin men Jacques Daret heeft erkend en die hier Robert Campin wordt genoemd; behalve een klein Byzantijnsch triptiekje en