sautoir dragen; daarachter aan komen de deftige en preutsche draagsters met het bloemengeschenk en dan naast hare onderwijzeressen de overige meisjes, heel bazig aanstappend in de witte frissche toiletjes. Een oneindig slingerige bloeseming van witte guirlanden, van levende guirlanden, die zich slingeren om heel het plein heen, vierkant aan tegen de maatschappijen. En boven die weelde van blanke reinheid steken de kleurige vanen uit in flikkerend goud en warme kleuren, en daarboven uit nog de gildevlaggen en de groene festoenen, die de gevels versieren en de reuzige oranjelappen, die de straten afsnijden welke op de Markt uitkomen, want bijna uit al de huizen zijn versierende doeken en wimpels en bloemen gehangen.
Boven het ‘Vlaamsch huis’, het lokaal der Brusselsche flaminganten, prijkt een groot en veelzeggende banderol, waar te lezen op staat: ‘Spreek uw taal’, spreek staat in den derden persoon enkelvoud van den indicatief.
Aldus scharen zich de witte meisjes vierkant om het plein als een bloeiende haag van blanken hagedoorn, maar aldoor stappen er maar nieuwe aan, zij stellen zich midden op het plein in eene dubbele rij op. Weldra vullen zij heel de ruimte als drukke madelieven op een voorjaarsweide. Ik ben op het punt heel dichterlijk te worden, als een heer mij op den schouder tikt; hij is de aanvoerder der bazuinblazers en verwittigt mij, dat hij bij kracht van schetterklank mijn trommelvlies zal scheuren, als ik niet onmiddellijk de plaats licht. Er blijft me helaas niets meer over dan nog hooger te gaan klimmen. Ik sukkel langs gevaarlijke schietgaten een nog steileren trap op, doe knarsend een sleutel draaien van de deur