| |
| |
| |
De toestand
Brussel, 24 Juni.
Ik beschreef u de zitting, waarop minister de Broqueville het programma van het nieuwe ministerie voorlas. De daaropvolgende zitting der Kamer - de stormzitting - woonde ik niet bij: de ministerieele verklaring werd terzelfder tijd in den Senaat voorgelezen, en de hoop op nieuwe gezichtspunten, hoop die verijdeld werd, hetgeen mij tevens belette de ballistische talenten van den heer Augusteyns te waardeeren, had mij naar het lokaal onzer Patres Conscripti gevoerd. En op de twee volgende zittingen, die van Donderdag en die van gisteren, werd niets dan de begrooting van binnenlandsche zaken besproken, en dit dan nog op vrij bezadigden toon. En een verslag hierover kan ik u gerust sparen.
Nochtans wensch ik hier in 't kort op die vier namiddagen terug te keeren. Eerst om eenige bijzondere punten aan te stippen. Daarna om er de zedeles uit te trekken, en na te gaan wat er voor de toekomst uit geleerd kan worden.
Eerst dan maar over de zitting van de ministerieele boodschap, Woeste's val, en de onthouding der gematigde liberalen bij 't aanvaarden van algemeen kiesrecht, als platform van het kartel der linkerzijde. Over de verklaring der ministers valt er verder weinig nog te zeggen: het programma is vooral praktisch; het is geen beginselprogramma, geen programma dat nieuwe of eigen gedachten verdedigt of wil verwezenlijken. Er is niets veranderd feitelijk; de heer Schollaert is afgetreden, en het heeft
| |
| |
toegelaten in zake schoolwet eene gedeeltelijke voldoening te geven aan de partijen van links, zonder er te veel waardigheid bij in te schieten; voor 't overige is niets gewijzigd: wat op de agenda stond der onderscheiden ministeries, Schollaert regnante, zal men afhandelen of uitvoeren; dat is bijna alles. In afwachting van verdere gebeurtenissen, die de katholieken al dan niet aan het beheer zullen behouden, zal het huidig ministerie - het kon trouwens niet anders - een liquidatie-ministerie zijn.
Wat het geval-Woeste aangaat: nog maakt men zich in de bladen warm over het feit, of het ministerie werkelijk zijn ontslag had gegeven vóór Woeste het, in eene voortaan historische redevoering, veroordeeld had, - zooals Woeste zelf beweert, - dan of het Woeste's redevoering is, die tot het ontslag aanleiding heeft gegeven, - zooals de ministers blijven volhouden. De vraag heeft wel heel veel belang: het gezag van den heer Woeste hangt er van af, en ook wel dat van Schollaert en de Lantsheere, die hem tegenspraken. Wie dan heeft gejokt? De bladen, die door de ministers worden ondersteund of ingelicht - ‘Le Soir’ en ‘Le XXe Siècle’ o.m. - leggen natuurlijk alles Woeste ten laste. Sommige liberale bladen - en o.a. ‘L'Etoile Belge’ - nemen tegen de oud-ministers partij. Ik voor mij geloof, dat hier eenvoudig met het woord ‘ontslag’ wordt gespeeld. Zooals ik u van den aanvang af meldde, was van den Dinsdagavond af besloten tot de ontbinding der Kamer, die het ontslag tot natuurlijk gevolg moest hebben. Het is echter slechts den Woensdagavond, toen Woeste gesproken had en het ministerie niet langer aan kon blijven, dat van ontbinding werd afgezien en eenvoudig ontslag werd genomen. Virtueel was er dus ontslag vóor,
| |
| |
in feite echter eerst ná de gewraakte rede. Dit is, geloof ik te mogen zeggen, de waarheid... die iedereen tevreden kan stellen.
Wat iedereen niet tevreden stelt, wat de meesten zelfs ontstemt, is: de houding van sommige katholieke blaadjes uit de provincie, die eenvoudig op den koning schelden, omdat hij de crisis heeft uitgelokt inplaats van liever... op de tegenstrevers der schoolwet te laten schieten. Men moet de krijgszucht dier heeren erkennen; hun politiek doorzicht roemen valt al veel moeilijker, en van katholieke naastenliefde kan hier geen spraak meer zijn...
Om op de vraag van het algemeen stemrecht te komen: ik zei u dat de meeste gematigde liberalen zich van toejuichingen hadden onthouden, behalve die uit Gent, die, na eenige aarzeling, mee in de handen hadden geklapt. Thans hebben wij eene verklaring van de wijze van handelen der heeren Braun en Mechelynck, die hier werden bedoeld. Feitelijk berust alles op plaatselijke politiek. Gij herinnert u misschien, dat vóor een jaar of vier een hevige storm losbrak in den Gentschen gemeenteraad naar aanleiding der schoolkantienen. De liberalen, die met een homogeen college van burgemeester en wethouders de stad bestuurden, hadden geweigerd deze kantienen voor andere kinderen dan die der stadsscholen open te zetten. Daartegen verzetten zich krachtdadig socialisten, radikalen en katholieken, met het gevolg dat het college, burgemeester Braun aan het hoofd, aftrad, socialisten en katholieken een kartel vormden, en een gemengd college gekozen werd, waarbij de evenredige vertegenwoordiging werd toegepast: twee katholieke wethouders, - Siffer, die waarnemend burgemeester werd, en Van de Vyvere, - een socia- | |
| |
list, - Anseele, - een radikaal, - Cambier, - en een liberaal, - De Bruyne. - Deze laatste echter weigerde te zetelen, zoodat zijn ambt bij beurte en regelmatig door een socialist en een katholiek werd waargenomen. De strijd echter tegen de schoolwet had de liberalen en de socialisten van lieverlede weer tot elkander gebracht; en toen Van de Vyvere een week geleden minister werd en dus een plaats van wethouder open kwam, besloten de vroegere vijandelijke broeders de katholieken uit het beheer der stad te verwijderen. Een liberaal-socialistisch verbond werd gesloten; na eenig tegenstribbelen, ook onder liberalen, werd het burgemeesterschap den heer Braun weer opgedragen; althans zou aldus aan den koning voorgesteld, die zeker toe zou stemmen; alle veeten zouden vergeten worden; en de gematigde liberalen zouden gereedelijk het socialistisch stelsel van
algemeen kiesrecht tot het hunne maken. En daarom zagen wij Dinsdag Braun en Mechelynck en Buysse toejuichen, terwijl Hymans, Huysmans en Neujean zich onthielden. Die onthouding zou trouwens niet principieel, maar expectatief zijn. Ik zei het u in mijn vorigen brief: tegen de verkiezingen van Mei moet hieromtrent een overeenkomst der linkerpartijen getroffen worden, en daar de gematigde liberalen een geringe minderheid zijn, mag men aannemen dat zij aan socialisten en radikalen zullen toegeven, te meer daar de Gentsche fractie reeds toegegeven heeft.
Maar laat ik komen tot op den dag, dat Augusteyns Maenhaut bedonderde met een boek, met het gevolg dat boerke van Brussel getroffen werd. Dat boek was... het reglement van de Kamer. Nu rijst de vraag: is het onreglementair, met een reglement te gooien? Speelt de voorzitter er
| |
| |
niet gestadig mee? Wordt er de hulp niet gestadig van ingeroepen? Ge ziet dat Augusteyns wel wist wat hij deed, toen hij zijn werptuig koos, en het recht op kwalijknemen van Maenhaut er veel minder op wordt... Wie echter boos blijft: boerke van Brussel, de landbouw-afgevaardigde van Stekene. Immers: hij werd niet alleen getroffen, maar de reusachtig-dikke gezel Terwagne, van Antwerpen, dorst hem een ‘stommen boer’ te noemen. En meneer Van Brussel was zoo verbolgen, dat hij aan voorzitter Cooreman de toelating ging vragen, Terwagne ‘stommen buffel’ te mogen heeten. En het schijnt dat Cooreman alle moeite der wereld had, Van Brussel aan dit voornemen te doen verzaken...
Van Donderdag af werd de Kamer veel, veel kalmer. Er heerschte zelfs aan weerszijde eene inschikkelijkheid, eene hoffelijkheid, waar we sedert lang niet meer aan gewoon waren. Het begon eerst onder katholieken: graaf van Limburg-Stirum, die baron de Broqueville verzekerde dat hij zich bij het schoolontwerp der vroegere regeering neerlei en er zijn tegenontwerp - dat de redevoering van Woeste had uitgelokt, - ondergeschikt aan maakte. Broqueville bedankt met hoofsche welsprekendheid, en belooft voldoening in de aangekondigde amendementen. De beleefdheid is aanstekelijk: zelfs Janson wordt er door aangetast, die onrechtstreeks begrijpen laat, dat de linkerzijde van hare obstructie afziet, vermits hij zegt: ‘Wij wachten uwe amendementen af.’ Wel te verstaan hindert die beleefdheid den befaamden gezel Hubin, die den koning uitjouwde toen deze zijne troonrede hield, en onlangs een collega in 't aangezicht spuwde: ‘eerst de discussie hernemen, waar Woeste ze gelaten heeft,’ zegt hij, ‘en
| |
| |
daarna zullen wij zien’.... Gentleman Vandervelde wil den pijnlijken indruk, hierdoor gewekt, weer goedmaken. Zeer vriendelijk sluit hij met de bevoegde ministers aangaande de begrootingen onderscheiden overeenkomsten die het werk vergemakkelijken en inkorten zullen. De ministers zijn daar blijkbaar mee ingenomen. En was niet een klein, maar nogal bits geschil ontstaan tusschen den katholiek Delporte en Woeste, dat alleen moest dienen om te bewijzen, dat Woeste wel degelijk geklopt is, gelijk men in sommige landen aan de dooden een oorvijg geeft, om te bewijzen dat ze wel degelijk dood zijn, - dan zou de dag van gisteren in zijn geheel, even ‘régence’, even hartelijk zijn geweest.
Hierbij kon ik besluiten, viel er niet nog aan te stippen dat geheel de Kamer geneigd schijnt, zich neer te leggen bij een voorstel der regeering, dragende verdaging der gemeenteverkiezingen van October tot dat men den uitslag der volksoptelling zal kennen. Die uitslag moet ook het getal der gemeenteraadsleden vermeerderen. - Het voorstel van minister de Broqueville is weer een voldoening gegeven aan de linkerzijde: of de katholieken veel goeds van die verkiezingen te verwachten hebben, is immers hypothetisch. De tegemoetkoming aanvaarden de meeste liberalen dan ook met graagte. Alleen vragen zij voorafgaande gelijkmaking der kieswetten. En de socialisten zouden deze, inschikkelijkheidshalve, bijtreden op den tegenwoordigen grondslag, al staat hun natuurlijk alle meervoudigheid tegen.
Ge ziet welke prachtig-eensgezinde Kamer we hebben sedert twee dagen, - eene eensgezindheid die ons tegen 10 Juli al vacantie belooft. Maar eene eensgezindheid
| |
| |
die ook wijst op het onnatuurlijke, abnormale van den toestand. Afwachten, afwachten, is het wachtwoord van beide Kamerfracties. Slechts na Mei zullen we weten, waar het met onze politiek heen wil. En zelfs als de linkerzijde dan aan het bewind komt, en het algemeen kiesrecht ze bij iedere verkiezing komt versterken - wat links de hoop is, maar wat de rechterzijde misschien wel tegenhouden kon door een eventueel ontwerp van wet hieromtrent te behandelen zooals de oppositie gehandeld heeft met de schoolwet, - zelfs dan zal de politieke horizont wel gezuiverd zijn, maar zal regeeren voor heel een tijd nog lang niet gemakkelijk blijken, zoolang de meerderheid niet stevig is gevestigd. Blijven de katholieken aan het bewind, met hunne zwakke meerderheid, dan blijft het ook de oude sleur, vermits de linkerzijde vast besloten is, zich haar programma niet verder te laten ontfutselen. En dit alles maakt de naaste toekomst niet veel duidelijker.
N.R.C., 25 Juni 1911. |
|