| |
| |
| |
Een ander Waterloo
Brussel, 20 Juni.
Ik vertelde u gisteren van een tochtje naar Waterloo. Daareven heb ik een ander Waterloo bijgewoond, waar de heer Woeste de Napoleon van was en gezel Vandervelde de Wellington. Tot tweemaal toe leed Woeste er eene weinig eerbare neerlaag, terwijl Vandervelde voor 't eerst in de Kamer door liberalen den lof der socialistische partij en van het algemeen kiesrecht bezingen liet... Maar laat ik u met orde deze zitting beschrijven, waarop minister de Broqueville de verklaring van het nieuwe Kabinet zou voorlezen.
Over die verklaring zal men u al hebben geseind. Zij is kleurloos, en belooft als wetgeving weinig nieuws. De goede wil is blijkbaar groot, maar wordt niet op groote dingen toegepast. Nuttige werken zullen worden uitgevoerd, en ook werken die misschien wel minder nuttig zijn. In zeer algemeene bewoordingen wordt over landbouw, over zeevisscherij, over koloniaal wezen, over sociale wetgeving gewaagd. Nieuw mag het oprichten heeten van een officieele Kamer van Toezicht, die, evenals de Rekenkamer, onder leiding der regeering en onder regeling der wet zou staan, en kontroolhouden zou over openbare werken en diensten. - Het belangrijkste punt in de verklaring gold natuurlijk de schoolwet, waar minister Schollaert op gevallen is. Ziehier de eigen woorden van minister de Broqueville: ‘Een wetsontwerp houdende leerplicht, verbetering in den toestand van het onderwijzend personeel, verhooging van het opvoedkundig peil en de beroeps- | |
| |
opleiding in het lager onderwijs, en verzekering van onderwijs aan ieder onder waarborg van vrije keus der school, werd neergelegd. Zijn dergelijke ontwerpen niet aan te vullen in hunne hoofdpunten, toch kunnen er wijzigingen worden aan toegebracht in de wijze van toepassing. De regeering wenscht dat het vraagstuk regelmatig, kalm en goed-overwogen worde onderzocht, zonder andere leidende gedachte dan aan allen de onafhankelijkheid te waarborgen, die thans alleen dezen bezitten welke door de fortuin bevoordeeligd zijn.’ Wat in korte woorden wil zeggen: de regeering heeft met die schoolwet geen haast, en ziet gaarne elk aanneembaar amendement tegemoet... Het kan wel niet inschikkelijker. En het is duidelijk dat na die woorden het ontwerp in de secties blijft rusten, waar het ongetwijfeld, zooals de minister het wenscht, met alle mogelijke regelmatigheid, kalmte en bedachtzaamheid, in 't lange en in 't breede, besproken wordt, totdat de parlementaire vacantie eene welverdiende rust brengt. Zóo
kreeg de linkerzijde haar wil... Daarbij, de regeering wenscht vóor alle andere zaken (‘toutes affaires cessantes’) de begrootingen te onderzoeken, zooals ik u trouwens heb voorspeld. En ik voorspelde u ook dat, zoodra de volkstelling geëindigd zou zijn, de regeering, die zich plaatsen wil ‘op het terrein der rechtvaardigdheid en der rechtzinnigheid’, de vermeerdering van het aantal Kamerzetels zal voorstellen. Van gelijkmaking der kieswetten werd, tegen veler verwachting in, niet gewaagd. Summa summarum: eene zeer voorzichtige verklaring, die zich niet verbindt dan waar ze met zekerheid spreken mag; de verklaring, in éen woord, van een ‘ministère de liquidation’, zooals men het links heeft genoemd...
| |
| |
Trouwens de verklaring der ministers was in deze zitting slechts bijzaak. Al het belang ging naar de houding van Woeste. Een koele stilte viel in, zoodra hij, na de ministerieele verklaring, rechtstond, en, zich-zelf beheerschend, met zijne gewone snijdende stem en zijn kort, beslist gebaar, ontkende, den val van het ministerie bewerkt te hebben. ‘Dat ontslag’, zegt hij, ‘was den koning 's Woensdagsochtend reeds aangeboden; ik heb eerst Woensdagnamiddag de gewraakte redevoering uitgesproken: gij ziet dat ik in het ontslag niet tusschen ben gekomen.’ En in zijne bewijsvoering maakt de oude heer zich een oogenblik warm. Maar hij wordt gewaar dat niet de minste aandacht geschonken wordt aan zijne mededeeling. De rechterzijde blijft onverschillig, ijskil. En als daarop de heer Woeste, onder de ironie der linkerpartijen, zijne medewerking aan de nieuwe regeering toezegt, gaat geen enkel handgeklap, geen enkel goedkeurend woord op. Zijn woorden, die trachten beslist te klinken, gaan lichtelijk beven. Als de grijsaard weer gaat zitten, onder de algemeene achteloosheid, is hij doodsbleek: hij heeft gevoeld dat hij niets meer is in deze Kamer... En intusschen loopt zijn oude intieme vijand naar de plaats waar de oud-ministers zitten: de heer Beernaert gaat vernemen wat zij willen doen, om den ouden leeuw geheel dood te krijgen.
Het blijft niet lang uit. Na een paar redevoeringen der linkerzijde - ik kom er straks op terug - staat Schollaert recht. Met hautaine woorden, die geen tegenspraak dulden, wijst hij Woeste terecht. Neen, die Woensdagochtend was het ontslag niet gegeven! ‘J'en donne le démenti le plus formel!’ zegt de oud-minister die, onder levendige toejuichingen der geheele rechtsche Kamer, zijne
| |
| |
verkleefdheid aan de nieuwe regeering betuigt, en zich daarna zeer waardig terugtrekt... De heer Woeste zit als versteend. Van wit, is hij groen geworden. Hij laat een paar sprekers aan het woord komen, vóor hij aan repliceeren denkt. Dan vraagt hij het woord, tot drie, viermaal toe. De voorzitter schijnt het niet te zien. Eindelijk, als de zitting op haar einde loopt, en voor bijna leege banken, mag hij spreken. Met een trillende stem herhaalt hij zijne aantijging: het ontslag was den Woensdagochtend reeds aangeboden, dus... En de oude staatsman speelt thans zijn laatsten troef uit: hij ontdekt den persoon des konings. ‘De bron mijner inlichtingen kan niet worden verdacht’, zegt hij... Woedend springt daarop oud-minister de Lantsheere recht, waaromheen Helleputte, Liebaert en Beernaert zich scharen. Met verontwaardiging wijst hij Woeste op de ministers van het vroegere ministerie die van het huidige Kabinet deel uitmaken, en dus hunne verantwoordelijkheid behielden: ‘Laat zij getuigen’, aldus de Lantsheere, door donderend applaus der rechterzijde begroet, ‘wie hier waarheid spreekt: ‘wij of de heer Woeste!’
Woeste stuikt op zijn bank in. En langzaam loopt de Kamer leeg, zonder dat iemand de hand komt drukken van den grijzen verwonnene. Het is ditmaal wel degelijk het einde, de laatste neêrlaag waar men niet meer uit opstaat. Het is Woeste's Waterloo, - een Waterloo zonder waardigheid....
Laat ik thans komen tot het tweede belangrijke feit dezer zitting: de officieele uitroeping, in volle Kamer, van het kartel tusschen liberalen en socialisten, dat blijft bestaan ook buiten den strijd tegen het schoolwet- | |
| |
ontwerp, en o.m. berust op eenvoudig algemeen kiesrecht zonder meervoudigheid en op 21-jarigen leeftijd. Na een nogal bitsige kritiek der ministerieele verklaring door den heer Hymans, waar baron de Broqueville wel wat ontwijkend, maar gevat en geestig op antwoordt; na eene welsprekende oorlogsverklaring van gezel Vandervelde, die aantoont welk programma - gij kent het - de twee fracties der linkerzijde verbindt, programma, dat uit moet loopen op het algemeen kiesrecht zooals de socialisten het eischen, is het de heer Franck, die, in eene redevoering die niet tot zijne beste behoort, de bevoegdheid der socialistische partij als regeeringspartij volmondig en niet zonder grootspraak verklaren komt, en zegt, dat ook zijne partij in zake kiesrecht met de arbeiderspartij meêgaat.
De heeren Vandervelde en Franck worden, onder het hoongelach van rechts, op de linkerbanken zeer toegejuicht. Het wordt echter opgemerkt, dat een gedeelte der liberalen - Neujean, Huysmans, en ook Hymans, al noemde hem Vandervelde ‘mon ami’, tot tweemaal toe, - niet in de handen klappen, als het algemeen kiesrecht wordt voorgesteld als gezamenlijk platform van het kartel. De gematigde liberalen - bij uitzondering echter der Gentenaars - gaan hier blijkbaar niet op in. Zij meenen, dat een linkerprogramma door de twee partijen kan worden samengesteld, zonder dat het kiesrecht volgens socialistisch stelsel er noodzakelijk het einddoel van zijn zou. De socialisten echter, men weet het, stellen deze vraag voorop en aanvaarden de samenwerking alleen op deze voorwaarde. Zoodat bij eventueel samenregeeren zeker eerst en vooral hieromtrent een modus vivendi diende gevonden.... Intusschen schijnen de meer-gematigde liberalen zich neutraal te
| |
| |
willen houden, en mag de redevoering van den heer Franck, en zijne adhaesie aan het algemeen kiesrecht der socialisten, niet gelden dan als eene persoonlijke uitspraak of althans als de uitspraak der radikaal-getinte liberalen.
Ziedaar de balans dezer belangrijke zitting. Ik zal niet zeggen, dat deze al de waardigheid, al de principesonafhankelijkheid heeft getoond, die men ervan verwachtte. Veel heeft ze echter duidelijk gemaakt en in 't volle licht gebracht, wat tot op heden slechts latent en dubbelzinnig was. En dat is veel.
N.R.C., 22 Juni 1911. |
|