wijd in de zeventiend' en achttiend'eeuwsche Fransche muziek door een keurorkest, en de danseressen van den Muntschouwburg, die tegenwoordig het sieraad van onzen gemeenteburcht uitmaken, daar zij bij geen enkel feest nog mogen afwezig zijn, voerden een ballet uit. Waarna de heer Fallières zich kon begeven naar een buffet - jawel, nóg een! - en er, in geval hij honger mocht hebben, een paar sandwiches gebruiken...
Maar daar schetteren opeens nieuwe fanfares. Een nieuwe jubel gaat van het volk uit. De president, de koning, de burgemeester verschijnen op het balkon. De menigte verademt: zij mag hem dan toch eens zien, al is het onder fantastische belichting. En nu trekt de fakkeloptocht voorbij, te voet, te paard, achttien honderd soldaten welgeteld, groote lampions aan hooge stokken dragend, waar het acetyleengas in schittert. Echte vondsten zijn onder die lantarens: er zijn er als overgroote sinaasappelen; andere zijn als de koperen lampen onzer voorvaderen; de Fransche kleuren schitteren van deze uit; gene dragen, fonkelend rood op een blauw veld, het monogram der republiek; en men ziet zelfs, tot vergelijking, de goede oude toortsen van vroeger, die walmen en stinken en groote vlekken bewegend licht op de aangezichten gooien... In den stoet tallooze muziekkorpsen. Terwijl het eene de Marseillaise speelt, heft het andere een welgemeende Brabançonne aan. Het wordt eene cacophonie om er oorendol van te worden. Maar het volk is zoo kieschkeurig niet: als er maar veel lawaai is, en het juichen niet wordt verboden....
Daarboven staat de president nog maar te groeten, tot de lange fakkeltocht geheel voorbij is. Deze zet zijn weg voort langs straten en pleinen, waar het volk veel