| |
| |
| |
De twee schoolwetten
Brussel, 3 April.
De wet der reactie heeft nooit de Belgische politiek beheerscht, als thans. Of beter: niet zoozeer de politiek, dan de openbare meening óver de politiek. Op geestdrift niet te beteugelen is eene haast bevreemdende verwoedheid gevolgd; en thans wisselen beide af, om weêr in samenzang omhoog te klinken, weêr bij beurte dan een weldoorvoeld couplet te kwelen, en nu en dan zelfs dissoneerend tegen elkander op te schrillen als gold het een oude vijandschap, in plaats van slag en weêrslag eener zelfde wet: die van het leven.
Het mooist en het meest-bevreemdend van al is, dat die geestdrift en die verwoedheid eene vraag gelden, die de Belgen anders doorgaans onverschillig laat: die van het onderwijs. Zouden wij dan werkelijk een kultuurvolk worden? Zou het waar zijn dat we ons om de intellectuëele toekomst van het dierbaar vaderland gaan bekommeren? Gaan wij het spreekwoord omkeeren, en, Breughel, Teniers en Brouwer ten spijt, als echte Byzantijnen decreteeren: ‘Primum philosophari, deinde vivere’?... Men stelle zich gerust: zoo bij ons geestdrift en verwoedheid in de Belgische lucht wapperen als oproerige vlaggen, en dit naar aanleiding van een schoolkwestie, dan is het omdat die schoolkwestie iets anders verbergt, andere drijfveeren wakker maakt, sommige prikkels inhoudt die... Maar het vervolg van dit epistel gaat u onmiddellijk alles duidelijk maken.
De geestdrift geldt - moet ik het u nog zeggen? - | |
| |
de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool...O vrees niet, geachte lezer: ik ga niet verder op het onderwerp in. Dit wordt in elk geval geen nieuw pleidooi. En hoogstens wilde ik er u even aan herinneren dat de vraag der vervlaamsching een eersten stap naar hare oplossing of.... verwerping heeft gedaan, door - dank zij de zorgen van drie katholieken, twee liberalen en éen socialist, - ontwerp van wet te worden, en aldus tot het gebied der wetgeving te gaan behooren. Dat bedoeld ontwerp echter spoedig ter spraak komt, b.v. dit parlementsjaar nog, durf ik betwijfelen. Zonderling hoe sommige wetten onmiddellijk ter bespreking worden genomen, gretig verdedigd en bekampt, van bij hun ontvangenis geslingerd tusschen de polen der politieke gezindheden! Zulk lot staat het ontwerp aangaande de Vlaamsche Hoogeschool niet te wachten: daarom heeft het te weinig met eigenlijke politiek te maken. Voorgesteld door de drie partijen, en door gezagvoerders nogal, kan die wet, eenmaal in behandeling, wel aanleiding geven tot heel wat gekibbel, tot den hevigsten strijd, die dan ook zeker niet lang uit blijven zal. Van onmiddellijk profijt is hij echter voor de partijen niet. Noch katholieken, noch liberalen, noch socialisten hebben er winst bij, de bespreking te bespoedigen. In verkiezingstijd kon pro- of contra-gezindheid van een kandidaat wel een voorwaarde van wel- of niet-slagen zijn voor hem, in Wallonië, als in Vlaanderen. Maar de kwestie kan de onderlinge verhouding der partijen in het Parlement bezwaarlijk wijzigen, tenzij voor éen enkelen zetel misschien. En eenmaal dat een ontwerp van wet geen grootere macht bezit, oordeelen onze praktische Kamerleden dat het wel nog een beetje wachten kan...
| |
| |
De voorstanders der vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool zullen trouwens om dat gedwongen wachten geen al te diepe zuchten slaken: het wetsontwerp is als goede zuivere wijn, die bij rusten alleen winnen kan. Behalve dat de tijd de scherpste hoeken afslijt en de felste tegenkantingen tot bedaren brengt, wordt de volkswil in Vlaanderen zoo kalm-sterk, zoo bedaard-bewust, dat zeer zeker geen enkel Vlaamsch volksvertegenwoordiger er tusschen dit en enkele maanden nog aan weerstaat. Iederen Zondag worden in Vlaamsche steden en dorpen openbare meetings ingericht, waar Vlaamsche ontwikkelden zich niet schamen, aan het volk duidelijk uiteen te doen wat met de Hoogeschoolkwestie bedoeld wordt. Soms hebben twintig van die meetings op één Zondag plaats. En het volk interesseert er zich aan meer dan men zich denken kan. Opmerkenswaardig feit: in de nijverheidscentra, waarvan men verwachten mocht dat de werklieden-toehoorders de kennis van het Fransch als eene voorwaarde van betere ontwikkeling zouden achten (zij zijn omringd van Waalsche ingenieurs en meestergasten), is de beweging voor de vervlaamsching der Gentsche Universiteit het levendigst. Terwijl in de landbouwstreken de geestelijkheid, die er de leidende macht bezit, geheel Vlaamschgezind is, soms tegen de bisschoppen in, en aldus de gezindheid der bevolking bevestigt. Zoodat men zonder overdrijving mag spreken van eene eensgezindheid in het Vlaamsche land, waar de tegenkanting van enkele groepen op afstuit, en waar de volksvertegenwoordiging mee af te rekenen zal hebben, eenmaal dat het ontwerp - Van Cauwelaert-Franck-Anseele zal ter sprake komen... Wanneer dit nu echter gebeuren zal?...
Een wetsontwerp, dat niet lang op bespreking heeft
| |
| |
doen wachten is het verwoedheid-wekkende ontwerp-Schollaert over leerplicht. Nauwelijks neergelegd werd het den druk waardig gekeurd en naar de afdeelingen verzonden. Ik moet zeggen dat die haast het kwalijk bekomen is: ontvangen als een hond in een kegelspel en als een deurwaarder door een gezelschap ‘rapins’, werd het er met zulke strengheid bejegend, dat men gaat vreezen voor het leven ervan. Er is zelfs spraak dat minister Schollaert zijn ontwerp intrekken zou, het even zou wijzigen, en dan opnieuw zou neerleggen... als de, iedere maand wisselende, samenstelling der afdeelingen een beter, meer gunstig uitzicht aan zou bieden... Of dit middel helpen zou, weet ik niet. Want de nieuwe schoolwet wordt niet alleen in het Parlement bevochten: de tegenstanders ervan zijn er in geslaagd, door gansch het land, en niet het minst in het katholieke Vlaanderen, eene verbittering, een weerstand te verwekken, allereerst bij de onderwijzers; - weerstand die wel is waar slechts sommige punten der nieuwe wet raakt, maar niet te minder hevig is en de regeering zeer zeker tot nadenken zal nopen....
Het dient gezeid: die heftige, verwoede tegenkanting, behalve dat ze politieke taktiek is, is vooral te wijten aan de al te voorzichtige vaagheid, aan de weinig-stipte formuleering der wet. Deze schrijft leerplicht voor; zij bepaalt het einde der studies op 13 of 14 jaar, na toekenning van een diploma; zij richt een vierden graad in, met beroepsonderwijs tot grondslag. Maar dit alles doet ze zóó omslachtig en zóó behoedzaam, ik zou haast zeggen zóó dubbelzinnig, dat de tegenstanders er gemakkelijk stof in vinden, om de regeering in hare eigen doeken te wikkelen, en met haar eigen tekst te tergen en te vellen.
| |
| |
Eene andere onvoorzichtigheid in dit ontwerp, dat er anders zoo voorzichtig uitziet, is: gesproken te hebben van de toekomstige jaarwedde der onderwijzers. De nieuwe wedde wordt berekend op de bepalingen, die in de nieuwe wet voorkomen, - bepalingen waarvan men geenszins weet of ze zullen worden aangenomen, en waarop men dus moeilijk bouwen kan. Het heeft de onderwijzers - arme drommels trouwens, waar het goed aan te vergeven is dat ze aan hun dagelijksch brood denken, - niet belet, op die nieuwe gegevens te vallen, duizend berekeningen te maken en te ondervinden... dat de nieuwe wet voor hen eene teleurstelling zou zijn. Inde irae, natuurlijk, en eene beroering die gretig weerklank vinden moest op de banken der oppositie. Beroering die men tevens vermijden kon, door de nieuwe jaarwedde eerst na het stemmen der wet vast te stellen, wanneer men op vasten grond kon werken en geen beloften meer doen moest... die op desillusies zouden uitloopen.
De groote knoop in het nieuwe ontwerp blijft de schoolbon. Iedereen ziet in, dat zonder eene regeling in dien aard, leerplicht tot de onmogelijkheden behoort. Maar de meesten meenen tevens dat, voorgesteld als de schoolbon thans wordt, deze onvermijdelijk tot allerlei misbruiken aanleiding geeft. Alle soorten van voorstellen doen de ronde om hem te vervangen. Men zou, b.v., de gemeenten toelaten, alleen voor de kosten van den leerplicht te zorgen, waar zij dit verkiezen, de staat zou alleen tusschen komen waar dit door de gemeenten gewenscht zou worden. Anderen zien heil alleen in de uitsluiting van den huisvader: deze zou, op den gegeven ouderdom - zes jaar - zijn kind naar school hebben te sturen; staat,
| |
| |
provincie en gemeente zouden tezelfder tijd voor dat kind het vastgestelde bedrag storten in eene bijzondere kas, beheerd door afgevaardigden der drie genoemde lichamen, die, op gegeven termijnen, de onderscheiden toelagen aan de scholen uitreiken zouden. Gevolg daarvan zou zijn, dat de drukking op den huisvader in dit geval niet grooter zou zijn dan thans, hetgeen met den schoolbon misschien niet aldus zijn zou.
Hoe 't weze, de vraag is verre van gemakkelijk, te meer dat de systematische obstructie der oppositie niet meehelpt, ze op te lossen. Het gevolg hievan kan men gemakkelijk raden: of wel wordt de bespreking der wet er onmogelijk door; of wel wordt deze alleen door de rechterzijde gestemd. En beide gevallen waren, voor de regeering, al even weinig te wenschen....
N.R.C., 4 April 1911. |
|