De schoolwet en de partijen
Brussel, 22 Maart.
Zat ik in de minister-huid des heeren Schollaert, ik zou me, stel ik me voor, weinig lekker gevoelen. Want, al ligt het nu ook in de speciale rol en in de bijzondere bevoegdheid van den heer Schollaert, zijne politieke vrienden uit moeilijke passen te redden, ze langs het geheimzinnig oorlogspad te voeren, en hun, waar de overwinning voor goed verbeurd is, dan toch nog eene eervolle en haast fiere neêrlaag te verzekeren, - dan zou het op zijn minst behoorlijk zijn, dat bedoelde politieke vrienden den heer Schollaert niet steeds alleen... de glorie van de zegepraal lieten...
Ik weet niet of de politieke vrienden van minister Schollaert in zulke mate den invloed van wijlen Alphonse Daudet ondergaan, dat ze allen, of voor een goed deel althans, sedert enkele weken - het voorjaar! het voorjaar! - doen gelijk de Sous-préfet uit ‘Les Lettres de mon Moulin’, dewelke in het woud, bij het plukken der viooltjes, de officieele redevoering vergat, die hij van ambtswege moest gaan houden. Ik stel alleen vast dat ze, telkens als hun voorman in de klem gaat komen, eene gelegenheid vinden om er hem wat dieper in te duwen. Toen het, bij den aanvang van het parlementaire jaar, alles zoo goed bij ons scheen te willen gaan, en eene eensgezindheid heerschte, die haast aandoenlijk werd, loste de rechterzijde allengserhand de banden van tucht en orde die, beter dan eerelinten, haar sieraad waren. Het kwam zóover, dat, bij het geval der onderwijzeres te Muysen (die, thans be-