| |
| |
| |
Nog de nieuwe schoolwet
Brussel, 18 Maart.
De plattegrond van een huis is nog geen huis; een ontwerp van wet is nog geene wet. En, al draagt het ontwerp des heeren Schollaert de geestdriftige goedkeuring weg der geheele rechterzijde, en zelfs die van den heer Woeste, die zich met den leerplicht veel spoediger heeft verzoend dan met den dienstplicht; al heeft zelfs de heer Daens, anders geen vriend der regeering, zijne tevredenheid uitgedrukt en zijne toetreding toegezegd: dat wel eenige amendementen van links sommige artikelen 't zij wijzigen, 't zij nauwer omschrijven, 't zij zelfs gedeeltelijk te niet zullen doen, vóor we werkelijk van eene nieuwe wet op het lager onderwijs zullen mogen spreken, komt me onbetwijfelbaar voor.
De linkerzijde immers schrijft de gedeeltelijke zegepraal der rechterzijde - of beter: haar eigen onvoldoende overwinning - bij de laatste verkiezingen toe aan hare te groote inschikkelijkheid, toen het gold, dienstplicht in te voeren. Nu de katholieken een tweede punt van het linkerprogramma naar eigen zin en behoeften verwezenlijken gaan, zijn liberalen en socialisten natuurlijk op hunne hoede; de strijd tegen hetgeen hun tegenstaat in het ontwerp-Schollaert, waar we thans ook den tekst van kennen, zal tot het uiterste worden gevoerd. En, komt het ook niet voor, dat iets in dien tekst de wet, en dientengevolge de regeering, kan doen vallen, sommige bepalingen en toegevingen - ik kom er straks op terug - zijn van zulken aard, dat ze van nu af aan in de meeste bladen
| |
| |
het hevigste verzet vinden.
Dit neemt echter niets af van deze groote winst: leerplicht met einddiploma van het zesde tot minstens het dertiende jaar, zonder eenige uitzondering, voor al de Belgische kinderen. Deze winst zullen de linkerpartijen des te minder loochenen, dat ze als het ware eene overwinning is op de regeeringspartij. Dat het woord plicht niet uitdrukkelijk in het ontwerp staat, is alleen een machiavellische streek, die de bentgenooten des heeren Woeste zich hebben laten welgevallen. Nu de schoolverplichting geenszins de vrijheid in de keus der school uitsluit, mag men trouwens zeggen dat al de katholieken er zich bij hebben neergeleid. Sommigen heffen zulken triumphzang aan, dat men zelfs die verplichting voor hen evenzeer als voor de leden der linkerzijde mag beschouwen als eene lang gewenschte gebeurtenis. Teeken des tijds, zou een sociaal wijsgeer uitroepen. Drang der noodzakelijkheid, antwoordt een pessimist. Nieuwe sluwheid, vindt een achterdochtige politicus.... Hoe het weze, gelukkige gebeurtenis, zegt ieder in de Kamer. En, kon het blijven bij deze enkele beginselverklaring, dan zou meer en beter dan ooit op deze vraag ‘l'accord des partis’ eene werkelijkheid wezen....
Dit beruchte ‘accord’ wordt echter onmiddellijk al verbroken door de wijze, waarop de toepassing van den leerplicht moet verzekerd worden: vermaning aan de ouders en afkondiging der weerspannigen schijnen aan sommige critici heel zwakke middelen. Men moet toegeven, dat ze op het platteland misschien wel ontoereikend zullen zijn. De boer houdt niet van nuttelooze handen bij open monden, en van bij hooitijd tot na oogsttijd kunnen de kinderen
| |
| |
diensten bewijzen, die anders geld kosten. Wel is het gezag van den kantonrechter hier van niet gering belang, maar sleur en koppigheid zijn toch nog machtiger. Gelukkig is het machtigst: de pastor. Op dezen zal de wet beroep moeten doen. En daarna loopt alles wel op wieltjes... Ik meen trouwens te weten dat de meeste Duitsche staten geene andere dwangmiddelen kennen of toepassen. Bij ons zou tijdelijke onthouding van den schoolbon met verplichting zelf in het bedrag te voorzien, misschien een voordeelige prikkel zijn. Ik meen echter dat de leerplicht tot het dertiende jaar toe, eenmaal in de zeden getreden, geen kwaden wil bij de ouders meer ontmoeten zal. Van nu af aan zijn de steden er tegen gevrijwaard: schoolgaan, en zelfs lang schoolgaan is, zonder wettelijke verplichting, en voorzoover de omstandigheden het toelaten, gewoonte geworden. De sociale beweging heeft daar ruimschoots toe bijgedragen. Vreemde mededinging heeft al onze werklui overtuigd van het nut van het onderwijs. En geen twijfel, of beter begrip van de nooden in den landbouw, beter inzicht in het boerenbedrijf, zoo voor den werkman als voor den pachter - en de verbetering, in Brabant begonnen, zet zich over West-Vlaanderen naar het Oosten uit, - zal, binnen enkele jaren, ook onder de plattelandsbevolking de onontkomelijke noodzakelijkheid van degelijk onderwijs doen inzien. En dan zal men niet meer denken aan de dwangmiddelen, die men wel gebruiken kon om de dorpsjeugd aan de hyperbolische plak van den magister te plooien.
Een andere vraag rijst bij de schoolverplichting: zij die onderwijs thuis genieten, blijven natuurlijk van het bezoek eener openbare school verschoond. Hoe zal men
| |
| |
echter 1o. dat huisonderwijs vaststellen, 2o. den graad van geleerdheid bepalen?... Ik geloof wel dat dezelfde moeilijkheid heerscht in alle landen waar leerplicht in voege is. In Duitschland althans bleef ze onopgelost. Bij ons is van nu af aan iedere jongeling, die hoogere studies doen wil en geen drager is van een einddiploma M.O., door een erkende school afgeleverd, verplicht tot een examen voor een middenjury. Dit echter brengt niet mee, dat wie zich tot mindere studie bepalen wil, de kennis van op de lagere school zou bezitten. Zal men hieromtrent zijn toevlucht moeten nemen tot een nieuw examen? Men kan het denkbeeld verdedigen, en gelijkheidshalve zou dergelijk examen zelfs zijn nut hebben. Bedenkt men echter dat de kinderen, die privaatonderwijs genieten, 't zij tot de hoogere standen behooren, die ongetwijfeld voor voldoende geestelijke ontwikkeling zorgen, 't zij ziekelijk of gebrekkelijk zijn en daardoor als het ware buiten de wet staan, dan vraagt men zich af of een examen een andere beteekenis hebben kan dan die van eene formaliteit, hinderlijk als de meeste formaliteiten.
Een bezwaar, dat van heel wat grooter gewicht is en tot groote misbruiken aanleiding kan geven, is de toekenning van den schoolbon. Tegen dezen nieuwen maatregel is de oppositie dan ook ten zeerste gekant. Dat men er bezwaarlijk een anderen vorm voor vinden kan, verergert de vraag. En daar andererzijds de eigenlijke vrijheid van den huisvader er van afhangt, vermindert de moeilijkheid niet. Immers, het gaat niet aan, te zeggen aan de ouders: Zendt ge uwe kinderen naar eene officieele school, dan genieten zij van den schoolbon; stuurt ge ze naar de vrije school, dan moet ge maar zelf er al de lasten van
| |
| |
dragen; maar vast staat het: naar school moeten ze, tot ze einddiploma krijgen!... Nu is - behalve de groote kosten die voornamelijk de staat ermeê op zich neemt - de vraag, die er eigenlijk geene is, of de mededinging der vrije school aan het officieele onderwijs er niet moedwillig in de hand door wordt gewerkt. Die schoolbon kan immers worden beschouwd als eene premie aan den ijver der niet-officieele scholen, kloosterscholen meestal. Wel straft art. 15 der nieuwe wet op strenge wijze al wie drukking in dien zin uit zou willen oefenen, of die er in toestemmen zou, zich door een of ander laakbaar middel zijne gewetensvrijheid te laten benemen. Kontrool bestaat echter over dezen maatregel niet, zoodat hij wel kon worden ontgaan... En hier vooral heeft de regeering voor den tegenstand der tegenpartijen te vreezen. Zal zij het middel vinden, om aan bedoeld art. 15 de noodige sanctie bij te zetten, zoodat alle concurrentie, van waar ze ook kome, en walgelijk gelijk ze bij zoo een edel onderwerp steeds is, onmogelijk wordt?... Aan afschaffing van den schoolbon - het radikaalste middel - valt niet te denken: de lasten, door de nieuwe wet in het leven geroepen, zijn te groot, dan dat men ze onmiddellijk en zonder meer aan gemeente en provincie opleggen zou. Er zou dus moeten worden gezorgd, dat de vrijheid van den huisvader in geenen deele in verzoeking worde gebracht. Misschien kon de wijze van uitbetaling der schoolbon hiertoe bijdragen. Het argument, dat de groote steden meest alle liberaal zijn, en dat clericalisatie bij middel van drukking op de ouders alleen in kleine centra kan gelden, mag hier althans niet gelden, daar het minder aankomt op de gezindheid die op den vader in wil werken dan op
| |
| |
het feit, dat op zijn vrijen wil invloed kan worden gebruikt... Hoe het weze: hier zal een meer preciese formuleering moeten worden gevonden, eene althans die betere waarborgen oplevert, willen wij de vraag van den leerplicht opgelost zien door eene eendrachtige Kamer, wat zoowel voor het land als voor regeering zelve ten zeerste wenschelijk is.
N.R.C., 20 Maart 1911. |
|