| |
| |
| |
De Vlaamsche hoogeschool en de socialisten
Brussel, 12 Maart.
Van de drie hoofdpartijen - gij weet dat sommige fracties ze verdeelen - die de Belgische politiek beheerschen, is de socialistische de eerste geweest, om de vraag der Vlaamsche Hoogeschool systematisch en als partijbelang te bespreken. Dat ze de andere, de burgerpartijen hierin voor is, moet niet verwonderen: de jongere generatie der burgerij, die vooral der klein-burgerij, kent doorgaans Fransch, pronkt graag met die kennis, en, voorzoover ze niet behoort tot de meer-ontwikkelden, de intellectueelen - dezen zijn voor het groote meerendeel strijdend Vlaamschgezind, - aapt ze de hoogere standen na en trekt ze haar neus op voor Vlaamsche belangen; hare ouders, anderzijds, hebben te veel eerbied voor de rijke lui, dan dat ze niet met religieus ontzag het oordeel dier gezagvoerders zouden huldigen; afkeerig van ontvoogding, en gesteld alleen op geld winnen - deze stand is die der winkeliers -, koesteren zij argwaan tegen elk ideaal, en het zijn voorzeker zij niet, die eenige verandering eischen zullen, vreezend dat zij er materieel onder lijden zouden. Is het uit het midden der klein-burgerij niet, dat de eerste aanklacht tegen, dat de eerste angst voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool opging? Zij vreesde vermindering van het aantal studenten, en dientengevolge minderen verkoop in de drankhuizen en slechter verhuren van kamers!.....
Met den tweeden burgerstand - die der kleinnijverheid, die zich in Vlaanderen meer ontwikkelt; der advokaten en dokters; der leeraars en ingenieurs; van den groothandel;
| |
| |
van de weeldewaren; - staat het beter, al wilde de schijn dit tegenspreken. Uit dien stand immers stammen twee-derden der studeerende jeugd, die zich, niet alleen in Vlaanderen, maar in Wallonië toe, in den laatsten tijd meer en meer de belangen der Vlamingen aantrekken. Bepaalt het gezag der ontwikkelden uit de klein-burgerij - en hunne ontwikkeling is slechts voor zeer enkelen eene meer uitgebreiduniversitaire - zich tot een geringen kring, die zelden verder strekt dan tot de ambtenaarswereld (hunne waarde ligt hierin, dat zij de intelligende massa uitmaken): de ‘gebildeten’ uit den onmiddellijk hoogeren stand worden gemakkelijk de leiders, de kneders, de vormers van dat begrijpende legertje; en, hebben zij in eigen kring slechts een betrekkelijken invloed - de wet van het streven-naar-hooger, van het dringen naar de ‘voornaamheid’ der aristocratie woedt er meer dan waar ook, - zij winnen er te taaieren wil door, en 't feit dat zij geestelijk hooger staan, dwingt dan toch den onwillekeurigen eerbied af van hunne broeders, die nijverheid en groothandel getrouw bleven.
Voor wat de aristocratie aangaat - van geld en van naam: de geestelijke sluit ik natuurlijk uit, omdat ze bij ons zoo gering is, en in de nationale beweging hun getal niet mee kan worden gerekend, al is het in haar schoot dat het pro en contra gestreden wordt, dat echter daar buiten weinig gehoor vindt - wat dus de aristocratie betreft: behalve deze, die aan politiek doet en soms wel naar de stem der Vlamingen nu en dan eens luisteren moet, is ze geheel verfranscht. Ik zonder eenige Vlaamsche groote grondeigenaars af: hun omgang met den boer heeft hun een zekere dosis gezond verstand gegeven, en hun leven, jaar in jaar uit, op het land, heeft bij hen, hoe ze zich ook
| |
| |
op afstand van den gemeenen man houden, eene onbewuste liefde voor den Vlaamschen grond gegeven, en ook voor het kernige en pittige der volkstaal, die ze op die wijze huldigen, - eene hulde die niet zonder geringschatting gaat, maar dan toch negatie uitsluit. Voor het overige is de aristocratie van het volk en zijne taal vervreemd. Het lager en middelbaar onderwijs dat ze, in de gestichten die ze bezoekt, ontvangt, is er op aangelegd om dien toestand te bestendigen. Hooger onderwijs genieten zij zelden; de universiteit is trouwens Fransch....
Men begrijpt, dat de politieke partijen, die de belangen van bovengenoemde casten heeten voor te staan, het praktisch nut niet inzien van de Hoogeschoolvraag eene partijkwestie te maken. Al behooren de Vlaamschgezinden in de kleinburgerij en in de grootburgerij tot de meest ontwikkelden, tot de besten: zij zijn de minderheid; bij de verkiezingen tellen ze voor slechts een gering deel meê (en dit is in België een eerste-klas-argument!): en - al komt onder de katholieken, die ook talrijke werklieden groepeeren, roering en verandering hieromtrent, - de partijen verkiezen, alle persoonlijke vrijheid te laten, liever dan zich door een gezamenlijk programma te laten verbinden. Hunne mandatarissen hebben trouwens geen praktisch belang bij eene Vlaamsche Hoogeschool (en daar komt, voor de meesten, alles op aan), vermits zij allen de twee talen kennen; en zelfs het argument, dat de geleerde tot het volk moet kunnen gaan, valt daardoor weg. Is dan de totaliteit der leden van de liberale en katholieke partijen voor het princiep der Vlaamsche Universiteit gewonnen - de grondwet legt het hun op! - en zal er misschien wel eene meerderheid worden gevonden om de vervlaam- | |
| |
sching van de universiteit te Gent te stemmen: eene beginselverklaring dier parlementaire groepen moet niet zoo spoedig worden verwacht, des te minder dat hunne leden uit al de maatschappelijke lagen afstammen, en elk op zich zelf eene politieke grondgedachte vol schakeeringen vertegenwoordigen.
Anders staat het met de socialistische arbeiderspartij. Voor een langen tijd nog minderheidspartij, in dezen zin, dat ze, in een gemengd kabinet, aan haar liberale mederegeerders belangrijke toegevingen zouden hebben te doen, mag ze zich vooralsnog ver strekkend idealisme, mag ze zich Prinzipiënreiterei veroorloven. Ze heeft zich door haar programma tegenover de Vlaamsche Beweging verbonden; en - het dient gezegd - tegenover deze heeft ze zich steeds loyaal, steeds onpartijdig en belangeloos gedragen. Dit leidde er haar per se toe, eene algemeene, homogeene houding aan te nemen, op het oogenblik dat de Vlaamsche Beweging naar hare bekroning dong.
Daartoe bestond echter nog eene andere, en meer gewichtige reden: het zijn de mindere, de arbeidende standen die het onmiddellijkste belang bij eene Vlaamsche Hoogeschool hebben, want het zijn de eenige die geen Fransch kennen. Eeuwenlange systematische verfransching heeft het Vlaamsch vooralsnog als eenige echte volkstaal niet kunnen uitroeien; dit gebeurt nooit, en daar bestaat een voorbeeld van: het voortleven van onze taal in Fransch-Vlaanderen, niettegenstaande de strengste en radikaalste uitroeiingsmiddelen. We staan dus voor deze monstruëuze anomalie: drie-vierden van een volk die geen hooger onderwijs kunnen genieten, dan in eene dood-vreemde taal. Wil de intelligente volksjongen, geholpen door de
| |
| |
talrijke studiebeurzen die hem ten dienste staan, de universiteit bezoeken - en dit gebeurt meer en meer - dan wordt hem dit tijdverlies opgelegd: grondig Fransch te gaan leeren, niet gelijk hij Duitsch of Engelsch zou leeren, d.i. als hulpmateriaal, maar als eene natuurlijke, als zijne geboortetaal, die hem niet alleen van zijn eigen Vlaamsche taal, maar ook - en dit is erger! - van zijn eigen Vlaamsche volk moet afzonderen... Dit is een nuchter feit: ik spreek nog niet van ieders recht op onderwijs in eigen taal. Hetgeen een Fransche universiteit op Vlaamschen bodem niet alleen op principiëel, maar zelfs op praktisch gebied veroordeelt, - altijd beschouwd uit het standpunt van het eigenlijke volk, dat het standpunt der socialistische partij moet zijn.
Deze hield dan ook dezer dagen eene zitting van haar ‘Algemeenen Raad’, om te trachten tot een vergelijk te komen, dat eendrachtig optreden, ook in het Walenland, mogelijk maken zal. Dat vergelijk is nog niet getroffen; de meerderheid lei zich wijselijk neer bij een voorstel van Anseele, waarbij de vraag rijper zou worden bestudeerd in de onderscheiden federaties en beslist in een bijzonder congres dat voor één Januari 1912 zou worden toegelicht; de voorstanders zouden zoowat overal de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool gaan bepleiten, en koesteren rechtmatige hoop, dat ze hunne tegenstrevers zullen bekeeren.
Die hoop berust op de onnauwkeurigheid van het hoofdargument tegen de vervlaamsching van de universiteit te Gent. Er wordt namelijk beweerd - o.a. door Hector Denis en door Emile Vandervelde - dat Vlaanderen tweetalig is, en dus het recht heeft, naast een Vlaamsch, op een brand- | |
| |
punt van Fransche cultuur... Die stelling der tweetaligheid is eene ketterij, die des te meer in den mond van socialisten verwondert, dat zij meer onder de volkslagen omgaan. Een volk is immers tweetalig, als de groote meerderheid van dat volk twee talen onverschillig als zijne moedertaal gebruikt. Is dit een feit in Vlaanderen? Men sla de statistieken op, en zal gesticht zijn! Behalve Brussel - en hier moet men met bijzondere omstandigheden afrekenen, - is de hoofdtaal der burgerij, al kent ze Fransch en gaat ze er prat op, overal het Vlaamsche Nederlandsch; dit laatste is de eenige taal op het land en onder de arbeiders; slechts een twintigste deel der Vlaamsche bevolking - en hier ben ik uiterst mild! - kan zich dus op de groote Fransche kultuur beroepen, hoe de burgerij ze ook in het openbaar naäapt, en... voor dat twintigste deel, dat rijk genoeg is om naar Luik, Brussel of Leuven te gaan studeeren, zouden wij eene hoogeschool moeten behouden, tot principiëele en praktische schade van de negentien andere deelen van het volk!...
Maar zie, dit zou ik nog aannemen: ieder kan het onderwijs eischen dat hem bevalt en dit als een recht doen gelden. Ik zou dus aan de verfranschte Vlamingen hun ‘centrum van Fransche cultuur’ gunnen... indien de Gentsche universiteit waarlijk zoo'n ‘centrum’ was. Maar dit is ze beslist niet: ik kan het bij eigen ondervinding getuigen. Zelfs in den engeren zin van ‘centrum eener Fransche wetenschappelijke vorming’, bij uitsluiting dus van Franschen geest en Fransche beschaving, kan van de Gentsche universiteit geen sprake zijn, sedert wel vijf-en-twintig jaar al. Bleef de voertaal er het Fransch: van Fransche onderwijsmethodes, van louter-Fransche wetenschap is daar
| |
| |
geen spraak meer. Goddank, de universiteit van Gent is met haar tijd meegegaan; behalve enkele oude of verouderde professoren zijn de leerkrachten er aan minder-exclusieve bronnen gevoed; en men heeft zelfs niet geaarzeld, de hulp in te roepen van geboren Duitschers, waar deze bleken betere diensten te kunnen bewijzen dan Belgen of andere vreemdelingen. Daarentegen houdt er geen enkele Franschman den geest, de methode, de dialectiek der Fransche wetenschap, laat staan der ‘Fransche kultuur’, hoog..... Hier knoopt zich trouwens eene andere beschouwing aan vast. De Gentsche Hoogeschool, heet het, moet de Fransche kultuur in Vlaanderen ophouden. Dit onderstelt dat die kultuur in ons land zou bestaan, aangekweekt sedert de tachtig jaar dat bedoelde universiteit onder Fransch regiem gaat. En die kultuur, bestaat ze? Men ga het vragen aan de Parijzenaars die met Vlamingen hebben omgegaan, nota bene meest met verfranschte en gestudeerde Vlamingen!....
En nochtans, en nochtans: ik blijf aan de vrienden van Em. Vandervelde, die ons eene Vlaamsche Hoogeschool te Gent naast de bestaande gunnen wil, hunne Fransche Universiteit toestaan. Ik onderwerp hun echter volgende redeneering. Iedereen weet en neemt aan dat slechts een vijfde der studenten van de Gentsche Universiteit Vlaamschonkundig is. Dat vijfde bestaat, deels uit Walen die komen studeeren aan de Polytechnische school, die te Luik ontbreekt, of zich in het Vlaamsch willen bekwamen (dit weet ik weer bij ondervinding); deels uit verfranschte Vlamingen die met wat goeden wil en eenige inspanning Vlaamsche leergangen zouden kunnen volgen; deels uit vreemdelingen - Russen en Polen -, eveneens door het technisch onderwijs aangetrokken. Voor dat vijfde der studenten nu wil
| |
| |
men de ruime lokalen, de goed-ingerichte laboratoria, de rijke verzamelingen der thans-bestaande universiteit behouden. Voor de Vlamingen - vier vijfden der studenten! - moet men alles maar nieuw bouwen en inrichten. Nu rijst de vraag: zou het geen enorme besparing zijn - die, b.v., sociale werken ten zeerste zou baten, - nieuwe lokalen, en wat dies meer, te maken voor die kleine minderheid van Vlaamsch-onkundigen, en de Vlamingen te laten genieten van wat bestaat? Ik onderwerp deze oplossing, die niemand schaden zou, aan de voorstanders der ‘dubbele Hoogeschool’, overtuigd dat het kleinste, en aldus minst-dure gebouw voor Fransche studenten te Gent nog altijd groot genoeg zou zijn...
N.R.C., 14 Maart 1911. |
|