| |
| |
| |
Jules le Jeune †
Brussel, 19 Februari.
Een personaliteit die dreigde, haar-zelf te overleven; een naam, die de eeuwige jeugd ingaat...
Want, waar de schoone, edele rol van Minister van State Le Jeune, gisteravond als 83-jarige grijsaard gestorven, sedert ruim tien jaar wel degelijk afgespeeld was, waardoor zijne, steeds-bescheidene, al te geschakeerde en fijne, ook al te onbevooroordeelde en belanglooze, deelneming in de publieke zaken nog slechts louter representatief en haast niets meer dan symbolisch moest heeten; waar zijn verschijnen zelfs van moegeleefd, als gebalsemd man eerder weerzinwekkend was: - thans leeft hij, bevrijd van het stoffelijke, verlost van de lichamelijke ziekte, en een onweerstaanbaar dilettantisme ontketend, in dat schoone licht der gedachtelijke helden, en - hij, de scepticus, - in het teeken der goedheidmalgré-tout...
De laatste maal dat ik hem zag, de laatste maal ook dat hij aan eene officieele plechtigheid deelnam, was op het banket, dat voorzitter Beernaert te Brussel den leden der Hollandsch-Belgische commissie en enkele andere genooden aanbood. Al de gasten waren door den eerbiedwekkenden en steeds levendigen staatsman verwelkomd, en men wachtte op het teeken, dat ons ten disch moest nooden, toen, gesteund op den arm van een lakei, eene, wel wat waggelende, maar door massieven bouw en een wonderen kop imponeerende gestalte binnen de opening der portières binnentrad, rechts en links boog, en toen, mysterieus-glim- | |
| |
lachend, op den heer Beernaert toetrad, die hem op stramme beenen tegemoet ging. Het was minister Le Jeune die, zeer onverwacht, en na een heelen tijd afwezigheid, de toenaderingscommissie een blijk van zijne belangstelling kwam brengen... En die gestalte van toen vergeet ik nooit. Voor enkele jaren - een vijftal - had ik een geschilderd portret ervan gezien door graaf de Lalaing: een leelijkofficiëel ding, zonder distinctie en zonder picturale waarde, maar dat den Le Jeune van toen zeer goed weergaf: de grijsaardsknokigheid van een sterk gestel, de levendigheid van nerveuze handen, de beweegbaarheid van een uiterstsprekend masker. De heer Le Jeune was toen ook wel doodelijk ziek geweest; maar dit portret was als een nieuwe huurwaarde, gesloten met het leven; het model ervan scheen, door de ziekte, voor een goeden tijd van den dood gezuiverd... Toen het nu bij dat Beernaert-banket binnentrad, viel het verschil onmiddellijk op, als eene ongezellige verrassing. Al de sympathie, die, om het onverwachte, blijheid had willen worden, keerde onwillekeurig in medelijden. Zeer zeker: de heer Le Jeune zag er bijzonder goed uit; maar echte gezondheid kon dat niet wezen. De huid van het gespannen aangezicht, al te rozig en al te blinkend, liet nauwelijks nog den glimlach van den wijden, smallen mond toe; de handen waren grof en gezwollen; heel het
lichaam stond bol van ziek vet. En, waren 't niet, onder de ruige borstels der wenkbrauwen en de glanzing van den totaal-naakten schedel, die blikken uit de gemoedelijk-ironische, staal-blauwe oogen geweest, men had in dit artificiëel-levend figuur moeilijk den zoo sprankelenden advokaat, die zulk een uitmuntend caricatuur-teekenaar was, den idealistischen philantroop die zoo harts- | |
| |
tochtelijk van muziek hield, erkend en dankbaar begroet.
En vergeleek men hem bij zijn, even-bejaarden en zelfs ouderen, gastheer van dien avond: eveneens groot advokaat, eveneens staatsminister, eveneens kunstminnaar en philantroop, dan viel onwillekeurig op: het verschil tusschen een ideoloog en een man-der-werkelijkheid, tusschen eene passieve en eene actieve natuur. Beernaert, die, naar het heet, nog steeds de gedachte niet heeft opgegeven, partijleider te worden; die, voor de zóóveelste maal, aan zijne overtuigingen een nieuw uitzicht heeft gegeven en ze een nieuwen weg schijnt uit te willen sturen; wiens werkzaamheid zich niet vergenoegen kan, eene onmiddellijke rol te spelen in de politiek van haar land, maar allerlei commissies voorzit en thans weêr in den Haag haar autoriteit gelden doet; die zich nooit stil kan houden, wiens geest altijd hongert naar nieuws en in dat nieuws steeds weêr opveerend kracht vindt. Le Jeune daarentegen, de sedert jaren teruggetrokkene, die slechts nu en dan nog verscheen: vóór een goed jaar om tegen de terechtstelling van Ferrer te protesteeren; later om de werkzaamheden der Hollandsch-Belgische commissie bij te treden: voor het laatst, meen ik, om, op het banket der laatste Vlaamsche wetenschappelijke congressen, zijne sympathie te betuigen voor eene Vlaamsche cultuur; Le Jeune, die in politiek nooit eene vaste partij in hare afbakenende beginselen had toebehoord; die als Beernaert van links naar rechts was overgegaan, echter niet uit praktisch belang of staatkundig inzicht maar eenvoudig vanwege de schoonheid eener leidende gedachte of... de schoonheid eener vlinderwiekige fantasie; die zijn ministerschap beroemd had weten te maken meer door aangrijpend-mensche- | |
| |
lijke wetten - die op de voorwaardelijke veroordeeling o.a. -, dan door de politieke combattiviteit van zijn optreden; die sedert jaren, eindelijk, zijn verheven, maar weinig werkdadigen ijver wijdde aan den strijd tegen alcoholisme, tegen het verwaarloozen der jeugd,
tegen het vervolgen - of beter: vóor de opheffing van de vrijgelaten gevangene. Beernaert, die, van zijne idealen - het pacifisme b.v. - vooral de praktische zijde ziet en tracht te verwezenlijken; Le Jeune: bezielde harpenaar, die al de snaren der menschelijkheid wist te doen trillen, - zonder zich heel veel te bekommeren, allicht om de deugdelijke uitslagen van zijne muziek, of er althans uitdrukkelijk naar te streven.
En nochtans was deze artiest, die een nobel karakter had, een eerlijk man was, en een wezenlijk groot man had kunnen zijn, - nochtans was deze afgetrokkene, idealistische betooger een der spiritueelste, meest-bij-de-handsche, vlugste, onmiddellijk-geestigste scherpschutters der Belgische balie. Honderd anecdoten loopen over zijne spitsvondigheid, het rake van zijn woord, het verrassende van zijne argumentatie. Ik zal u geene enkele van na vertellen: weet alleen dat Jules Le Jeune Edmond Picard als advokaat heeft gevormd, hetgeen véel wil zeggen.
Maar welk verschil weêr tusschen beiden, de vechtersbaas die zich inbeeldt dat zijne, waarlijk zeer fantastische, onafhankelijkheid iedereen in den weg staat, Le Jeune, wiens oppermachtige schranderheid steeds toegevend was en wiens pijl wel heel dicht bij het doel trof, maar liever even afweek dan te kwetsen. Picard, wiens gedachte het woord voorbijstreeft en wiens woord de gedachte overdrijft; Le Jeune, die, in al zijne dilettanterige nuancee- | |
| |
ring voor niets ter wereld stiptheid en bondige volledigheid hadde opgegeven. Picard, die zich vermeit in den drang naar revolutie; Le Jeune, die glimlachend rustte in den, misschien schijnbaren, vrede eener, wel wat overrijpe, beschaving. Picard, de strever naar wie weet welke onrust; Le Jeune, de egoïstische epicuriër die, lentus in umbrâ, van secure schoonheid naar uiterlijkheid en innerlijkheid genoot...
Maar met dat al: een schoon mensch, vermits een gedesinteresseerden geest die, zonder omwegen, het goede wilde. En een figuur die men niet vergeet: die van een kardinaal in politiek: hetzelfde gladgeschoren gelaat, dezelfde zalving in de stem, dezelfde sierlijke goedmoedigheid in het gezegde, maar om den mond eenzelfde geheimzinnig-looze glimlach, en in den vriendelijken blik bij poozen dezelfde doordringende alziendheid.
N.R.C., 20 Februari 1911. |
|