| |
| |
| |
Betoogingen
II
Brussel, 13 Februari.
Na Kamiel Huysmans, was Leo Augusteyns, liberaal volksvertegenwoordiger van Antwerpen, aan het woord. Als statuur, de echte, breed-struische Antwerpenaar. In den kop echter iets, dat minder Antwerpsch, dat niet het Antwerpschjoviale is: iets stugs en koppigs; de hardnekkigheid van een vierkantigen, massieven kin, die te scherper den sterk-geteekenden, licht trillenden neus teekent, naar boven schuin uitloopt in de effen wangen, waarboven de achterdochtige en doorpriemende oogen flikkeren achter de brilglazen; en waarbij het smalle, weinig-edele, maar norsche en onwillige voorhoofd een geheel volledigt, dat van eene zeldzame, hoewel misschien beperkte, energie getuigt. Het debiet echter, de galmende uitspraak, het weidsche gebaar, het golven der periode, en tot de argumentatie toe zijn wel echt-Antwerpsch. - ‘Ik vervang hier Louis Franck’, zei Augusteyns ongeveer, ‘het haantjevooruit der drie Canteclaers, die gezworen hebben, Vlaanderen te zullen wekken. Des roep ik uwe welwillendheid in en verzoek u te gelooven, dat ik alleen in mijne toewijding aan de Vlaamsche Hoogeschool den durf en den moed heb gevonden, in de plaats van een zoo gezaghebbend spreker op te treden. Louis Franck, hij, is voor 't oogenblik in Hamburg, waar hij, op verzoek van de Vereeniging voor Internationaal Zeerecht, eene lezing is gaan houden - een bewijs, tusschen haakjes, dat Vlaamsch-gezindheid per se geene degelijkheid uitsluit, zooals onze tegenstre- | |
| |
vers wel eens zeggen, eene internationaal-erkende degelijkheid, waar onze bekampers maar zelden blijk van geven. ‘Er is nog iets, dat me den moed heeft gegeven, hier Franck te vervangen: het is de overtuiging van onzen zegepraal. Wij zullen overwinnen, vanwege ons recht, onzen wil en onze doordrijvendheid. Want niet alleen onze intellectueelen: ook het eigenlijke volk is gaan willen, is in gaan zien wat het aan eene Vlaamsche Hoogeschool winnen zou. Het Vlaamsche land is het land der
laagste loonen, der langste werkdagen, der minste ontwikkeling. Het heeft behoefte aan stoffelijke ontvoogding, wil het een waardigen rang onder de volkeren innemen, en daar is eerst en vooral technische opleiding voor noodig, technische opleiding in eigen taal, die van onze werklui de gelijken moet maken der Walen en Duitschers, die ten onzent de beste plaatsen van meestergast en werkbaas weg komen kapen. Neen, Vlaanderen kan zich niet ontwikkelen, zoolang het ongelukkig onderwijsstelsel, dat wij ondergaan, blijft duren. En laten wij toe, dat het werkelijk duren zou, dat van laag tot hoog de helft der vakken, en meer nog, in 't Fransch onderwezen worden, tot op de Hoogeschool, waar geen enkel woord Vlaamsch meer klinkt; - laten wij zulks toe, dan hebben wij geen recht meer op eigen kultuur, en dan blijft Vlaanderen wat het is. En nochtans kan Vlaamsche kultuur alleen de redding bieden. 't Bewijs ervan ligt in den treurigen toestand van heden: niet alleen onze werklui en onze landbouwers, ook onze burgerij, en niet het minst onze plompe, onontwikkelde burgerij, staat bij die van de andere volkeren achter. Vergelijk maar met Nederland, waar ontwikkeling in de eigen taal de kennis van Hoogduitsch, Engelsch en Fransch niet uit- | |
| |
sluit, - iets wat bij ons door onvoldoende kennis der moedertaal en onvoldoende kennis der opgelegde taal eerder tegengewerkt dan bevorderd wordt. Die educatieve waarde van het Nederlandsch is niet de eenige reden, dat wij het eischen zouden als onderwijsmiddel: het is de moedertaal van vier millioen Vlaamsche Belgen tegen drie millioen Waalsche Belgen. En dan: is het de taal niet, die ons in gemeenschap brengt met, die ons voor de traditie heeft behouden van heel een voorgeslacht, roemrijk op elk gebied, en dat we zouden moeten verloochenen om genoegen te doen aan enkele Franschdolle parvenu's? Want zij alleen, niet de Walen, zijn onze vijanden. Laten de Walen onze zaak onderzoeken: zij zullen ons gelijk geven. In de Kamer zijn een
aantal Walen steeds met ons geweest. En meer dan één ontwikkelde Waal is van het goede recht der Vlamingen overtuigd. Die overtuiging zou algemeen worden, als hun bewezen werd dat slechts eene afgetrokken aristocratie, die wel is waar den “bon ton” aangeeft, werkelijk Franschgezind is, en dat aldus gezonde democratie het verdedigen der Vlaamsche zaak meebrengt. Dat de Walen trouwens bij de vervlaamsching der Gentsche Universiteit niets te verliezen hebben, staat vast. Immers, de Waalsche studenten komen naar Gent, omdat Luik geen technische faculteit bezit. Wordt nu de technische faculteit te Gent vervlaamscht, hetgeen de Walen verwijdert, dan spreekt het van zelf dat de regeering eene technische faculteit in het Fransch te Luik moet stichten. Zoodat de vervlaamsching te Gent meer studenten aan Luik bezorgt, - een verlies voor Gent, dat ruimschoots vergoed wordt door de studenten der ontworpen mijn- en landbouwscholen.... Ziedaar wat ik dacht in te brengen ten voordeele
| |
| |
van de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. Ons, liberalen, heeft men verweten, in deze met katholieken en socialisten samen te gaan. Alsof wij het niet deden bij de herziening der grondwet, bij de legerhervorming, telkens, in een woord, waar het een algemeen belang gold! En omdat het ook hier een vraag van leven en dood is, doe ik een oproep tot alle volksvertegenwoordigers, die met ons willen: de grootheid van Vlaanderen, de grootheid van België!’
Ik heb hier heel kalmpjes de argumentatie van den heer Augusteyns weergegeven. Stel u echter niet voor dat hij heel netjes bewijs aan bewijs zou hebben geregen als een keurig rijtje parels. Meer en beter dan wie bezit Augusteyns, in mimiek, stemgolving en effectbejag, de traditie der Vlaamsche meetingwelsprekendheid, en er is al een zekere journalistenhandigheid toe noodig - wees gerust: ik bezit ze, - om er de leidende gedachten uit op te pikken en logisch te verbinden. Dat die gedachten heel solied en nu en dan zelfs nieuw zijn, maakt het applaus, dat de redenaar inoogstte, dubbel verdiend.
En toen kwam Frans van Cauwelaert naar voren, onder de donderende ovatie; zijn aangezicht als een witte vlam tusschen den donkeren baard en het blinkend-zwarte hoofdhaar. Zenuwachtig en schichtig als een jong volbloedpaard staat hij te wachten, tot het applaus heeft opgehouden. En dan begint hij, met eene nog schrille, onzekere stem, die eerst later hare volle innerlijke warmte uit zal laten stralen: ‘Vlaamsche vrouwen en mannen, mijn strijdgenoot Huysmans brengt mij in de klem: ik zou het vuurwerk afsteken, zei hij, maar hij-zelf en Augusteyns hebben al mijn kardoezen gestolen... Het verdubbelt mijne ontroe- | |
| |
ring, die reeds groot was: nooit had ik gehoopt, te zien wat ik thans mag aanschouwen, te Brussel, de heerlijke Vlaamsche stad,-waarvan helaas de Vlaamsche luister verduisterd werd door de Franschgezindheid. Dat die luister echter niet voor eeuwig verging: deze grootsche vergadering legt er het bewijs van af; en ik ben ontroerd, en ik juich, omdat ik aldus mag vaststellen dat de ziel der hoofdstad weer ontwaakt. De algemeene ontwaking in Vlaanderen zal dan eindelijk weer hier haar kern, haar brandpunt vinden. Hier, aan de deuren van het Parlement, zullen de samengestroomde krachten van Vlaanderen weer op eigen bodem, onder den steun der Brusselsche bevolking, zich sterker en eensgezinder gevoelen. Brussel is ontwaakt, en dat is de belofte van de overwinning. Het Vlaamsche volk draagt van nu af aan een nieuwen tijd van klassieke grootheid in zijn schoot. De Vlaamsche Hoogeschool, die er zéker komt, - thans kunnen wij er niet meer aan twijfelen, - is het teeken der kultureele herwording van Vlaanderen. - Vlaamsche Beweging immers is: Vlaamsche krachtsontwikkeling. Wij moeten, in ons eigen belang en ook in het belang van heel het menschdom, alles bereiken wat we bereiken kunnen, alles worden waartoe we geroepen zijn. En dit kunnen we alleen bij middel van het natuurlijke wapen: de eigen taal. Dit wordt bewezen door de volkeren, die in
hunne taal onderdrukt worden: de Vlamingen uit Fransch-Vlaanderen, de Polen, die op hebben gehouden, eigen kracht te ontwikkelen, zoodra ze in hunne taal werden vervolgd. Wel verliest een volk zijne taal niet, maar het kan in zijne taal worden verzwakt. Doch, evenals een volk, dat in zijne taal onderdrukt wordt, er zijne krachten bij verliest, zoo is het een zeker teeken dat het
| |
| |
tot bewustzijn terugkeert, als het weer grijpt naar eigen taal. Wij, die geboren werden en gebogen gaan onder alle vernedering, zouden erbij zijn ten onder gegaan. Maar wij kregen meer bewustzijn; wij leden onder dien toestand, omdat daar een prikkel toe bestond: wij zagen hoe de Walen, Belgen als wij, naar boven kwamen, omdat men aan hun taal recht liet wedervaren. En, terwijl de Walen naar boven kwamen, moest ons volk naar Frankrijk gaan werken, naar Amerika uitwijken, wilde het niet op eigen bodem buigen moeten onder vreemde werkbazen. Wilt ge gelooven, dat in eene kleine stad als Aalst eene societeit van Duitsche meestergasten bestaat? - Terwijl ons eigen arbeiders geen werk vinden in eigen land. Waarom? Omdat zij bij gebrek aan ontwikkeld initiatief nagenoeg op dezelfde hoogte staan als machines, - niet omdat ze geen goeden wil zouden bezitten, maar omdat er geen Vlaamsche leerkrachten zijn... Hulde aan wie zichzelf te ontwikkelen wisten; het blijft echter niet te minder een schande voor het land, dat het bij hun autodidactisme moest blijven. Verplichte wederkeerigheid van dienstbetoon is in onze maatschappij eene sociale noodzakelijkheid: de intellectueel-ontwikkelden moeten de geestelijk minder-bedeelden helpen, daar ook zij van hun arbeid genieten. Maar: heeft men de intellectueelen in staat gesteld, zich van dien plicht te kwijten? Immers, in welke taal zullen ze tot het volk gaan? Welk is hunne, welk is onze taal? Die der burgerij is als een vastenavond-pak: rood eenerzijds, groen andererzijds, - noch groen noch rood dus. Zoo spreekt zij èn Fransch, èn Vlaamsch, - maar feitelijk noch het eene noch het andere. Zij kan de taal niet lezen die ze spreekt: het Vlaamsch; zij kan de taal niet spre- | |
| |
ken die ze leest: het Fransch. Tot het taaltje van onze meeste volksvertegenwoordigers toe zou een Franschen slagersjongen beschaamd maken. En door dien dubbelzinnigen, halfslachtigen toestand is onze burgerij
dan ook minderwaardig en gesloten voor alle hooger genot; de vorm van ons onderwijs, ons tweetalig onderwijs, heeft hare zintuigen verstompt, hare zenuwen versteend. Zelfs meer ontwikkeld, kennen hare zonen de vrije, natuurlijke opbloeiing hunner krachten niet, want zij hebben het natuurlijk middel verloren, waarin ze zich volledig zouden kunnen uiten. - En nochtans, hoe oud, hoe roemrijk is de traditie der Vlaamsche wetenschap niet! Niettegenstaande het Latijn, algemeene wetenschapstaal, niettegenstaande het zeer beperkte publiek, niettegenstaande de geringe verspreiding die aan het boek kon worden gegeven, verzaakten noch Dodoens, noch Ortelius, noch Kiliaen aan hun moedertaal, hunne natuurlijke uitingswijze. Helaas, in de 16e eeuw reeds moest die traditie bijna nog uitsluitend in Noord-Nederland weerklank vinden waar ze door vier Nobelprijzen bekroond werd,... terwijl wij vooralsnog geen anderen prijs dan dien der onmacht verdienen... En het is aan ons, die de glansrijke Nederlandsche wetenschapstraditie weer aan willen knoopen, dat men verwijt, met de universeele kultuurbeweging af te willen breken!... Neen, het is niet omdat men hecht aan eigen taal, hoe gering ze ook in verspreiding weze, dat men zich van de algemeene beschaving afscheidt. Het zijn immers de kleine volkeren die behoefte hebben, het verst over hunne grenzen te zien, zich het best te wapenen; en daarom staan ze ook dikwijls aan het hoofd der wereldkultuur, - als ze, in hunne ontwikkeling-van-buiten-uit, zich-zelf maar wisten te blij- | |
| |
ven. Wij zullen dus om een Vlaamsche Hoogeschool niet ten achteren gaan. In de wetenschappelijke kringen van het buitenland leest men trouwens evengoed Nederlandsch als andere talen; de Nederlandsche werken worden even graag gerecenseerd als andere... als ze maar degelijk zijn. En dan, de overtuigende kracht die van de moedertaal uitgaat bij het gesproken onderwijs is niet zoo gering te schatten. Uit samenvoelen met het volk spruit voor den professor
nieuwe kracht, nieuwe ijver voort. Van dood wordt er de wetenschap levend door; de solidariteit van den geleerde met het volk, steunend op de gemeenschappelijke taal, doodt in den eerste elken verderfelijken ikzucht; en het is die gemeenschappelijke taal alleen die hem eenigen invloed op het volk uit laat oefenen. Ziedaar dan ook waarom wij, die hoofdzakelijk de ontwikkeling van het Vlaamsche volk willen, met zulken aandrang de Vlaamsche Hoogeschool eischen die deze ontwikkeling vanwege de daar gevormde krachten mogelijk moet maken... Men werpt ons het argument der plaatsekensjagerij naar het hoofd. Huysmans verwerpt het, wil van geen plaatsekens weten. Ik wél. Want ik wil: het leven van ons volk, verbetering van de levensvoorwaarden van ons volk. Voor 't oogenblik bekleeden de Walen, die groote minderheid in den lande zijn, twee derden der openbare plaatsen en ambten, dank zij meer-rationeele ontwikkeling. Die eischen wij nu ook voor onze jeugd, die het recht heeft, baas te zijn in eigen land. Wij vragen gewapend te worden: wij hebben recht op eigen wapenen... Vlamingen zijn eerlijke menschen, en hebben eerbied voor elke overtuiging; - maar de tijd is gekomen dat wij hetzelfde eischen voor de onze. Overtuigingen dooden willen wij niet, alleen
| |
| |
de onze levend houden. En daarom zullen wij den strijd doorvoeren. De tijden zijn rijp, dat wij ons niet meer tevreden mogen stellen met de erkenning van ons goed recht; wij hebben honger gekregen; wij hebben honger naar grootheid. En die grootheid is in ons, - als wij ons de moeite willen geven, ze er uit op te delven. Vlaamsch volk: wakker!’
Helaas, ook dit is een heel droog, schematisch-dor verslag. Maar hoe de electrische, de fluïdische kracht van een Frans van Cauwelaert zwart op wit te benaderen? Hoe zelfs maar er de verhevenheid, de bezielde gedachte, het idealisme van weer te geven, dat op zulke grondige wezenlijkheid berust?.... De zaal was dan ook zóo medegesleept, dat, toen de voorzitter eene stemming had uitgelokt over eene motie ter vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool, slechts éene der aanwezige Walen, - en er waren er nochtans wel meer - de hand tot teeken van protest op dierf heffen. ‘Aangenomen door vierduizend stemmen tegen éene’, besloot de voorzitter, waarbij de geestdriftige vergadering, onder schetterende muziek, de zaal verliet.
Buiten werd, onder de honderd flapperende vlaggen, een stoet van ruim drieduizend man gevormd, die zingend de verblufte, maar niet onsympathieke straten van het Zondag-Brussel doortrok. En daaronder waren de talrijke studenten van Leuven niet de minst-geestdriftigen.... Voorwaar, wij zullen het nog beleven, dat, na Gent, Leuven vervlaamscht wordt...
En aldus liep een vergadering af, die van het hoogste belang was. Opmerkelijk is het, dat ze zeer duidelijk en onomwonden onder het teeken der Democratie
| |
| |
stond. Kan de Vlaamsche Hoogeschool dan niet volgens andere beginselen verdedigd worden? Gij laat mij misschien toe het in een volgenden brief te onderzoeken.
N.R.C., 14 Februari 1911. |
|