der natuur, - tevens, als voor ouds, chirurgijnen, - ook mijn ziel ineens hadden opgeknapt, en uit een te zwaar geladen ader al het logge, onzuivere winterbloed hadden gelaten. Jawel, jawel: al was het nog wel heel koud, en is alle vrees voor nieuwe buien niet geweken, reeds kittelde een neersche wind mijn neusvlies, wèl nog niet beladen met bloemaroma's of zelfs maar de bittere zoetheid der ontbolsterende blaadjes, maar met die diepe, peillooze ijlte die u geheel vervult, u haast zwijmelen doet, uw oogen in tranen laat baden en uw longen tot heel diep met een zalige kilte drenkt... Neen, de winter heeft niet uit nog, maar toch voelt men reeds hoe een nieuw seizoen...
Ik herinner mij dat ik feitelijk over de Kamer van Volksvertegenwoordigers aan 't spreken was, en u daar verder over vertellen wou. Duid mij echter deze kleine afwijking niet euvel: zij staat, zoo niet onmiddellijk, dan toch wel nauw met mijn onderwerp in verband. Want stel u voor dat, een paar weken geleden al, de heer Jourez, die een vooruitstrevend man is, mijne houthakkers van daareven heeft ontmoet, en, daar de heer Jourez een zeer ontvankelijk gemoed heeft, heeft hij nog veel rechtstreekscher dan ik hun invloed ondergaan. De gemoedsopfrissching, de moreele aderlating zijn niet achtergebleven. En, daar bij hem, als bij elk rechtgeaard parlementair, het politiek leven niet van het gevoelsleven te scheiden is, heeft hij zich geroepen geacht, als snoeier in onze Kamerzeden op te treden, er een nieuwe lente te helpen ontluiken, en, voor zoover dit gaat, - iedere vogel zingt, helaas, gelijk hij gebekt is, - een nieuw geluid.
En hij kwam voor den dag met een voorstel, dat, zoowaar, weer een nieuw verzoeningsterrein schijnt te willen