als eigenaars op de waardijen, door den koning hun nagelaten’. Arme eigenaars echter! Want zij zijn helaas tot de overtuiging gekomen, dat die waardijen, bijna in hun geheel, zoo niet geheel, 't zij van het patrimonium van Kongo-Vrijstaat, 't zij van de Kroonstichting voortkomen, zoodat ze eigenlijk de eigenaars waren van iets, dat de hooge schenker, die ze er mee begiftigde, heelemaal niet meer toekwam. Wat, in het Naastingsverdrag, koning Leopold onder zekere voorwaarden aan België had geschonken, had hij enkelen tijd nadien teruggenomen om er andere waardijen mee te koopen, die hij aan de Niederfullbach-stichting cadeau wilde doen. De koning, die alles grootsch deed, gaf liever twee geschenken dan éen. Alleen moest het eerste geschenk dienen om het tweede te betalen; zoodat het feitelijk België was dat uit eigen zak de grandioze plannen, door de Niederfullbach-stichtingvoorzien,uit zou voeren...
Aan de uitvoering dier plannen lagen trouwens zooveel moeilijkheden ten gronde, dat de beheerders der stichting, die den ruimen blik van Leopold II niet bezitten, er beduusd bij waren en zich thans gelukkig verklaren, ervan af te mogen zien. Zij verkeeren, zeggen ze, ‘in de volstrekte onmogelijkheid de lasten te vervullen die de aanwending der fondsen hun oplegt’. Al die millioenen wogen hun te zwaar op de maag, en ze geven ze dan ook maar liever terug aan... den feitelijken eigenaar. Deze paraphrase op de àl te groene druiven heeft eenigen glimlach verwekt op diplomatische monden, - en natuurlijk ook op den mijne...
De stichting wil er dus grootmoedig van afkomen. Zij zegt het onomwonden en met de grootste deftigheid: ‘In de gegeven omstandigheden meenen wij niet beter de belangen, ons door koning Leopold II toevertrouwd, te kunnen