operamuziek uit de Meyerbeer- en Verdi-periode. Een oogenblik echter blijf ik stil staan bij de solozangers.
En hier dient wel in de eerste plaats genoemd Tilia Hill, van wie het niet zeer groote, maar zoo heldere, reine, uitgebreide en beschaafde geluid de toehoorders heeft verrukt. Haar Momus-aria in ‘der Streit zwischen Phoebus und Pan’, was een perel van schalksche fijnheid. J. Van Kempen, de Haarlemsche tenor, die op moest treden, verscheen niet, zoodat al de tenor-partijen gezongen werden door George Baldszun, een gedistingeerd, aangenaam en intelligent zanger die, hoewel aan eene opera - die van Cassel - verbonden, goed den oratoriestijl beheerscht. Else Schünemann, de alt uit Berlijn, beschikt over een geluid van grooten omvang en bijzondere diepte, dat echter, gevolg van verkoudheid misschien, nogal gevoileerd klonk en aldus schade bracht aan eene nobele voordracht. Men kan alleen den adel roemen van den baszanger Jan Reder, uit Parijs, en de geestige uitdrukkelijkheid van den meerdramatisch aangelegden Alfred Stephani, uit Darmstadt; beiden droegen ten zeerste bij om een uitmuntend ensemble van hoogstaande solisten te volledigen.
Bij het volgend concert zullen, behalve de schoone claveciniste, Wanda Landowska en den wel-gekenden zanger Froelich, de te Brussel zeer gewaardeerde dames Noordewier-Reddingius en De Haan-Manifarges optreden. Waaruit blijkt dat wij voor een goed deel aan Hollanders de edelste kunstuiting danken, die de hoofdstad biedt. Wij zijn er hun ten zeerste dankbaar om.
N.R.C., 6 December 1910.