| |
| |
| |
Nederlandsch in de Brusselsche scholen
Brussel, 30 November.
Ik heb u hier onlangs getoond, hoe het Bestuur van het Brusselsch onderwijs middel had gevonden, de ouders der kinderen die de z.g. middelbare scholen, eigenlijk scholen voor meer-gevorderd lager onderwijs, door ongeoorloofde aanwending eener wet en verkeerde uitlegging van die wet, aan te lokken tot de verklaring, dat zij hun kroost wenschen onderwezen te zien volgens het ‘Fransch regiem’, waarbij het Nederlandsch, zoo niet geheel verwaarloosd, dan toch zeer stiefmoederlijk behandeld wordt. Ik neem de vrijheid op deze vraag terug te komen. Zij is immers ook voor Nederland van belang, want zij gaat Groot-Nederland aan. Immers, het geldt hier het behoud voor onze gemeenschappelijke taal, en daardoor voor de Nederlandsche cultuur, van een gansche stad, die de hoofdstad is van België, het hart van gansch het land, van een tweetalig land, dat - het hoeft wel niet bewezen - zijn innerlijk wezen, zijn intellectueel bestaan, gewijzigd zal zien, naar die toon-aangevende hoofdstad, naar dit hart Vlaamsch of Waalsch zal zijn. Nederland heeft er dus wel belang bij, mede te helpen aan het verzet tegen de geheele verfransching van Brussel bij middel van uitsluitend, of bijnauitsluitend Fransch onderwijs aan de kinderen der middenstanden, te Brussel oppermachtig. Die verfransching is klaarblijkelijk het doel van het Bestuur der Brusselsche scholen, ik bedoel van het Algemeen Bestuur, dat op het stadhuis den schepter zwaait. Het dingt er naar, het grondgebied der Nederlandsche taal voor een goed deel, en een
| |
| |
deel van groote waarde, te beperken. Dit geeft den correspondent van een Nederlandsch blad wel het recht, terug te keeren op de vraag, die hij u hier reeds een enkel maal onderwierp.
Ik sprak van systematische verfransching. Want Brussel is wel degelijk eene Vlaamsche stad, die eeuwen lang aan niet-georganiseerde verfransching, niettegenstaande eene zeer gemakkelijke overgave, eene Fransche pralerij, die zich graag lucht geeft, heeft weerstaan. De jongste cijfers, trouwens, bewijzen het doorslaand. De talrijke voorstellen inbegrepen, waaronder er zijn die overwegend-Fransch mogen heeten, en niettegenstaande de aanhoudende insijpeling van het Waalsch element, dat koppig weigert het Vlaamsch aan te leeren, telt de Brusselsche agglomeratie thans 558,012 inwoners. Daaronder zijn er 371,863 - ruim twee-derden dus - die Nederlandsch en Fransch spreken, en dus Vlamingen zijn, vermits een Waal nooit van zijn taal afziet, en allerminst in eene stad waar de twee talen gelden. En onder die 371,863 Vlamingen zijn er 125,279 - een vijfde der geheele bevolking - die geen andere taal kennen dan het Vlaamsch. Deze zijn meestal oer-eigene Brusselsche elementen; want de Vlaming die naar Brussel uitwijkt is doorgaans een ontwikkeld man, die beide landstalen spreekt, en naar de hoofdstad wordt aangelokt door de mogelijkheid die ze biedt, geestelijke ontwikkeling beter dan elders te laten gelden. De 186,149 Vlaamsch-onkundige inwoners - hun getal komt op weinig na overeen met dat der niet-dan-Vlaamsch-sprekende inwoners - zullen, buiten duizenden vreemdelingen, meestal uitgeweken Walen zijn uit den winkelstand - in sommige voorsteden bijna uitsluitend Waalsch, zooals ik hierboven zei, - | |
| |
en ambtenaars die voor een goed gedeelte van de kennis der tweede landstaal ontslagen zijn, al kan geen enkele onder hunne Vlaamsche collega's in de hoofdstad eene betrekking bekleeden zonder kennis van het Fransch; bij welke Walen zich zeker een percentage Vlamingen voegen, die, door hun geboorte, door hunne opleiding, of door hun willekeur, onder de uitsluitend-Fransch-sprekenden zijn te tellen. Dit is helaas de
wereld der drie aristocratieën: van adel, geld en geleerdheid. Zij zijn van zeer overwegend belang, maar tevens zeer klein in getal; dat de intellectueelen zich meer en meer bewust gevoelen van de noodwendigheid der kennis hunner moedertaal, zal dit getal in de toekomst ongetwijfeld nog doen verminderen. Het voordeel, dat van dag tot dag grooter wordt, der kennis van het Nederlandsch voor de Walen, die een openbaar ambt willen bekleeden, zal ze ook wel aanzetten, meer ijver te toonen bij het aanleeren eener taal, die hun kans tot bevordering vermeerdert. Zoodat, naar alle waarschijnlijkheid en volgens goede logica, Brussel meer en meer eene Vlaamsche stad zal worden, of althans eene tweetalige stad, waarin het Vlaamsch element meer en meer overwegend wordt, - wat op hetzelfde neerkomt.
Den heeren nu van het onderwijsbestuur in de hoofdstad belieft het niet, dien toestand bestendigd en uitgebreid te zien. Zij vinden, dat het wat mooi staat, tot de uitsluitend-Fransche cultuur te behooren. Zij zijn blijkbaar overtuigd, dat het Vlaamsch-Brusselsche volk niets dan winnen kan bij het verzaken zijner moedertaal. Of hebben paedagogische beweegredenen ze aangezet tot... kwazie weinig-paedagogische maatregelen? Hebben ze namelijk gemeend dat een tweetalig onderwijs remmend werkt? Hebben
| |
| |
ze tijdbesparingen willen verwezenlijken, die ten goede moesten komen aan werkelijke kennis? Dan lag het middel voor de hand: onderwijs alleen in de moedertaal, alleen in het Vlaamsch, althans voor de Vlaamsche kinderen!... Maar ik vermoed dat het deze grondvragen niet zullen zijn geweest, die ze hebben bewogen. Het gold eenvoudig: systematische verfransching; verfransching per fas et nefas. Reeds was daar in 't geniep, en op behendige wijze voor gezorgd: in de stadsnormaalscholen had men het onderwijs bijna uitsluitend in het Fransch gegeven, ook voor de vakken die de aspirant-leeraars van het middelbaar onderwijs, lageren graad, later, volgens de wet van 1883, in het Nederlandsch moesten geven. 't Gevolg hiervan was, dat die leeraars zich in de onmogelijkheid bevonden en nog bevinden, de wet na te leven en toe te passen. In de, voor ruim twee-derden Vlaamsche stad Brussel, zijn de helft misschien der onderwijzers en onderwijzeressen niet in staat, eene ordentelijke les van Nederlandsch of bij middel van het Nederlandsch te geven. In October 1894, Maart en Juni 1896, en Januari 1898 zijn een aantal Vlaamsch-onkundige onderwijzeressen door den Brusselschen gemeenteraad benoemd geworden. Nu schijnt meer strengheid bij die benoemingen toegepast te worden. Dat ze echter in een Vlaamsche stad mogelijk zijn geweest, en mogelijk blijven, is niet te minder... verbluffend, gij zult het toegeven. Het legt uit waarom zoovele Vlaamsche kinderen de zg. ‘Fransche klassen’ bevolken, die eigenlijk werden ingericht voor kinderen van Walen, aan dewelke men, zeer beleefd, het Vlaamsch niet wilde opdringen...
Ziedaar de toestand. Ik heb u verteld, vroeger, hoe men hem door eene wet, die niet mocht worden toegepast
| |
| |
en die men daarenboven verkrachtte, wilde bestendigen en verergeren. Ik ben in mijne aanklacht niet alleen gebleven. ‘De Vlaamsche Gazet’ is dapper tusschengekomen. Heden springt, in ‘Le Peuple’, Alberic Deswarte met doorslaande argumenteering en eene prachtige documentatie bij. In den Brusselschen gemeenteraad wordt de bevoegde schepene ongetwijfeld ter verantwoording geroepen. Want die schepene is er feitelijk de schuld van, dat de stad Brussel zich, door de meest-groteske daad die men zich denken kan, heeft belachelijk gemaakt. Ik heb ze u nog niet verteld. Laat ze hier gelden als ‘mot de la fin’, ‘plat du jour’ of ‘nouvelle à la main’, gelijk ge 't noemen wilt.
Het Bestuur van het Brusselsche onderwijs had dus goed gevonden, zonder dat iets daar maar aanleiding toe kon zijn, aan de familievaders den paedagogischen plicht op te leggen, hun beslissend oordeel uit te spreken over het taalregiem, waaronder zij eischten dat hunne kinderen onderwezen zouden worden. Daarbij beriep zich bedoeld bestuur op eene wet, die niet kon ingeroepen worden; die wet werd, door de hoofden der scholen, die door de ouders werden ondervraagd, geheel verkeerd geïnterpreteerd (iets waar niet zij, maar het hooger bestuur schuld aan heeft, vermits het verwaarloosde, aan de schoolbestuurders de noodige inlichtingen te verstrekken); het referendum gebeurde ontijdig, als al de schoolboeken waren aangekocht. En wat gebeurde er? De ouders kozen natuurlijk het Fransch regiem, zes-en-twintig uitgezonderd, die, o wonder, Vlaamsch onderwijs vroegen... Toen wreef het Bestuur van het Brusselsche onderwijs in zijne administratieve handen, en het bedacht deze administratieve sluwheid:
| |
| |
het vroeg aan het Ministerie van Onderwijs, of, gezien den erbarmlijken uitslag van zijn referendum, de ingeroepen wet te Brussel wel diende toegepast!... Ja, belanglooze lezer, dit kan in de hoofdstad van Brussel gebeuren: een bestuurder van het Onderwijs, gelast met de toepassing der wet, die eene verkeerde wet inroept en verkracht bij een referendum dat ontijdig gebeurt en niet is te verrechtvaardigen, en dan aan den minister durft te vragen - is dat sluwheid? of is het verregaande boudheid? - wat hem met de toepassing van die wet blijft te doen!.... Zoo'n bestuurder, die het gemeentebestuur der hoofdstad bij den minister - die natuurlijk niet toebijten zal! - en voor heel het land belachelijk maakt, wordt in Brussel geduld!...
N.R.C., 1 December 1910. |
|