| |
| |
| |
Eene ‘enquete’
Brussel, 18 November.
Er heerscht een blijde drukte in de Fransch-Brusselsche pers. Met kinderlijke uitgelatenheid en eene aanminnige naïefheid steekt ze haar vroolijk-uitdagenden kop omhoog, gaat lyrisch snoeven op de aanmatiging der Vlamingen, slaat den toon aan van Gavroche om te bewijzen dat ze, in zake Vlaamsch-zijn onzer hoofdstad, het toch altijd bij het rechte, negatieve, eind had. Ze jubelt, ze juicht, de Fransch-Belgische pers. Ze doet, alsof ze waarlijk, bij het edele spel van de kruisbogen, den oppergaai had afgeschoten. En, met den overmoed en de ingehouden bezadigdheid van wie zeker is van zijn slag, zegt ze spottend, bij monde van ‘La Gazette’: ‘Wij zullen het genoegen hebben, den heeren onderscheiden flaminganten, die te Brussel veel meer misbaar beginnen te maken dan het hoort, eene kleine statistiek te onderwerpen’... En, ziet u, die kleine statistiek moet de heeren flaminganten - of laat ons maar, eenvoudiger, zeggen: de Vlamingen - van Brussel in een voorbarig graf doen kruipen....
Maar laat ik u eerst zeggen waarover het gaat. Het gemeentebestuur van Brussel, of liever het Brusselsch Bestuur van het Onderwijs, heeft in de wet Franck-Segers meenen te lezen, dat het zijn plicht was, aan de ouders der leerlingen, die de Middelbare Scholen bezoeken, te vragen, of zij wenschen dat hun kind volgens Vlaamsch of volgens Fransch regiem wordt opgevoed. Dit was, vanwege het Onderwijsbestuur, eene grove vergissing. Zoo niet uit den tekst - dien ik tot mijn spijt niet onder
| |
| |
de hand heb - dan toch uit den contextus. Uit den samenhang van dien tekst blijkt duidelijk, dat alleen gestichten van M.O. van den hoogeren graad, d.i. athenaea en colleges, waar volledige humaniora of gelijkloopende wetenschappelijke stoffen worden onderwezen, in bedoelde wet betrokken zijn. De middelbare scholen van den eersten graad, feitelijk gestichten voor meer-gevorderd L.O., gaan alleen onder de wet van 1883, voorschrijvend dat, buiten de Germaansche talen, die naar de rechtstreeksche methode worden aangeleerd, twee vakken - geschiedenis, aardrijkskunde en natuurwetenschappen - in het Nederlandsch worden onderwezen, terwijl voor wiskunde en scheikunde de vaktermen in beide talen zullen worden gegeven. Met de wet Franck-Segers hebben dus de zg. ‘Ecoles moyennes’ niets te maken, en het is een vergissing, die wet, die de keus laat tusschen een Fransch en een Vlaamsch regiem, op die ‘Ecoles moyennes’ toe te passen, waarvan het Grieksch-Latijnsch onderwijs niet tot bij de rhetorika en het wetenschappelijk onderwijs niet tot het einddiploma M.O. reiken. Nochtans docht het den bestuurder van het Onderwijs te Brussel, die van Franschen oorsprong is, noodzakelijk, aan de ouders der kleuters en dreumessen, die zijne Middelbare Scholen bezoeken, - daaronder zijn er, die het zesde jaar nauwelijks hebben bereikt, - te vragen: ‘Verlangt u dat uw kind in 't Vlaamsch of in 't Fransch worde onderwezen?’ (Ik haal hier, bijna letterlijk, ‘la Gazette’ aan: ‘On le priait de dire en quelle langue il désirait qu'on donnât l'instruction à son petit garçon ou à sa petite fille’.)... Dit ging zelfs de palen van de wet Franck-Segers te buiten: deze zegt geenszins, dat het onderwijs uitsluitend in het Neder- | |
| |
landsch of uitsluitend in het Fransch zou worden gegeven; zij bepaalde, evenals de wet van '83, dat een bepaald
getal uren aan onderwijs bij middel van het Nederlandsch zou besteed worden in de Vlaamsche afdeelingen, en dat het Fransch regiem mocht kiezen tusschen onderwijs van Nederlandsch of Duitsch, in de oorspronkelijke taal te geven. Nochtans werd aan de ouders, die vroegen waarin dat ‘Vlaamsch regiem’ bestond, van officieelen kant verklaard, - en dit vernam ik uit onbetwistbaar-oprechten mond, - dat daarmee werd bedoeld: totaal-Nederlandsch onderwijs. Daar zou op school geen woord Fransch meer worden gesproken; alles in het Nederlandsch... Niet alleen paste dus het Bestuur van het Onderwijs eene wet toe, die haar niet aanging; zij had voor die wet eene verklaring gevonden, die niets met de waarheid, met de werkelijkheid te maken had.
Gij kunt denken wat het gevolg was dezer ‘Enquête’. De goede burgers, wier kinderen de middelbare school, lageren graad, bezoeken, die voor het meerendeel behooren tot den winkelstand en dien der zaken, en die er hunne kinderen voor opleiden willen, - tenzij zij er een advokaat of een dokter van maken willen, - gruwelen bij de gedachte, dat aan hun kroost geen enkel woord Fransch, of althans geen enkel begrip bij middel van het Fransch, zal worden onderwezen. Daarbij komt, dat aan die goede burgers het ultimatum wordt gesteld een goede maand na de opening van het schooljaar, als al de schoolboeken, de Fransche schoolboeken, gekocht zijn, zoodat, bij de keus van het Vlaamsch regiem, een nieuwe uitgift van een mooi sommetje zou worden geëischt. Wat zal dan het antwoord van de goede burgers zijn? Natuurlijk: ‘Fransch
| |
| |
regiem voor onze jongens!’. En ‘la Gazette’ jubelt, en heel de Fransch-Brusselsche pers met haar; want: slechts zes en twintig leerlingen op twaalfhonderd ongeveer vragen het Vlaamsch regiem...
Wij hebben gezien, hoe dit resultaat werd bereikt door verkeerde aanwending eerst, en daarna door verkeerde uitlegging eener wet; vervolgens door ontijdige toepassing van de verkeerd-aangewende en -uitgelegde wet; ten derde door een maatregel, die tegen alle gezonde paedagogie indruischt.
De twee eerste punten heb ik bewezen. De domheid van het derde ligt voor de hand... Hoe!, men wil den huisvader beletten, controol te houden over de moreele en confessioneele, over de godsdienstige en gevoels-opvoeding van zijn kind; maar: men ondervraagt hem over de voertaal van het onderwijs, - zonder hem trouwens daar maar de minste gegevens over te bezorgen en zelfs door hem eenvoudig over de werkelijkheid der ingeroepen wet te bedriegen! -; men vraagt van hem, die niet oordeelen kan over de opvoedende, de uitsluitend-paedagogische waarde van moedertaal of vreemde taal of het mengen van beide talen, dat hij uitspraak geve in de kwestie: met welke middelen bereikt de onderwijzer bij uwe kinderen de beste uitslagen? Want daar komt het immers op aan: de beste, de nuttigste uitslagen bekomen. Het komt er op aan, de kinderen, in de kortst-mogelijken tijd, op de voortreffelijkste wijze te wapenen. En hierbij valt niet te twijfelen: dit geschiedt het vlugst bij middel der moedertaal. En de moedertaal van de helft minstens der kinderen, die de middelbare scholen van Brussel bezoeken, is ongetwijfeld het Vlaamsch; daar staan statistieken borg voor,
| |
| |
die even betrouwbaar zijn als die over dewelke wij het hier hebben... Maar de wet van 1883, hier geldend, gaat zoover niet. Den kinderen wordt alleen, door uitmuntende, niet geheel voldoende, maar althans vruchtdragende maatregelen, de kennis van beide talen, te Brussel gebruikt, toegezegd. Kinderen van Waalsche ouders worden er trouwens van ontslagen. De eenige vraag, die men dan ook bij rechte aan de Brusselsche ouders mocht stellen, in de veronderstelling, dat daar werkelijk gelegenheid toe bestond, was: ‘Verkiest gij dat uw zoon, die binnen enkele jaren advokaat of dokter zal zijn - en het is in zijn belang dat hij dan ook Vlaamsch zal kunnen, - of misschien ambtenaar wil worden - en dan wordt de kennis van het Vlaamsch van hem over het algemeen geëischt of althans, tot zijn eigen voordeel, verlangd, - verkiest gij dat uw zoon uitsluitend Fransch zal kennen, of beide landstalen?’... Had het Bestuur van het Onderwijs te Brussel, nogmaals aangenomen dat ze die vraag te stellen had, aldus het oordeel der huisvaders ingewonnen, dan zou de ‘enquête’ waarschijnlijk juist het tegenovergestelde resultaat hebben opgeleverd. De Brusselsche burger is een praktisch mensch. Hij hecht veel meer aan zijn Vlaamsche moedertaal dan hij het wel wil laten blijken. Bij die gevoelsreden voegt zich oppermachtig het nut, de noodwendigheid der kennis van beide landstalen. Op dat praktische van zijn aard heeft men echter gespeculeerd. Men heeft hem wijsgemaakt dat het onderwijs in het Fransch op de Brusselsche middelbare scholen zou worden afgeschaft, als hij niet tusschenkwam. En men deed hem tusschen komen... op eene wijze, die hem belachelijk zou maken bij wie logisch oordeelen kan, was het niet
| |
| |
dat hij, de goede burger, op zulke leelijke wijze om den tuin werd geleid, - om een tuin die voor hem een doolhof is en blijven zal, een doolhof waar alleen bevoegden hun weg in vinden. En bevoegd is hij, de Brusselsche huisvader, alleen, waar het zijne moreele overtuigingen, die hij zijn kind bewaren wil, aangaat; niet waar het geldt de middelen, waarmeê zijn kind onderwezen zal worden....
N.R.C., 19 November 1910. |
|