| |
| |
| |
De troonrede en de pers
Brussel, 10 November.
De aanstellerige houding der socialisten op de zitting van Dinsdag en langs den doortocht van den koning, - hadde de ‘Camelots du Roy’ aldus moeten handelen tegenover president Fallières, men zou ze een dansje geleerd hebben! - het rumoer en de betoogingen tijdens de troonrede hebben me belet, in mijn vorigen brief over deze uit te weiden. Laat me toe, dat ik er op terug kom. Nu vooral dat de meeste bladen hun oordeel hebben gezeid, kan dit belangwekkend worden.
Wat is een troonrede? Het is de persoonlijke uitdrukking van gezamenlijke gedachten; koninklijke vorm gegeven aan een ministerieel programma. Voor den inhoud van een troonrede kan een koning niet instaan; in de ontwikkeling van dien inhoud kan men de eigen neigingen van dien koning bespeuren, vooral als die koning de gewoonte heeft, zooals onze vorst zelf zijne redevoeringen op te stellen.
Welke indruk heeft nu de troonrede van Dinsdag gemaakt? Die indruk is wel eenigszins minder goed dan bij de prachtige kroningsrede. Zonder zoover te gaan als gezel Huysmans, die op eene meeting uitriep: ‘De eerste rede was goed, de tweede slecht,’ kan men niet nalaten, eene zekere voorzichtigheid, een angstvallige vrees uit het algemeene te treden, in de troonrede te betreuren, die er den dieperen toon der oprechtheid, het accent van het koene geloof aan ontnamen. In de kroningsrede zette koning Albert zijn eigen programma uiteen; in de troonrede dat van een nogal bedremmeld ministerie. Overal nu waar de koning eigen
| |
| |
beginselen in zijn tweede rede benaderen mocht - uitbreiding van het onderwijs, intellectueele en moreele krachten der natie, taalgelijkheid, koloniale ontwikkeling - werd zijne stem krachtiger en de voordracht meer uitdrukkelijk. Verdedigde hij de idealen zijner ministers - recht der ouders in zake onderwijs, groote werken, financieele welstand - dan was het veel slapper en het debiet werd eentoniger. Het moet tevens gezegd: hoewel in een uitmuntende taal geschreven, heerschte in heel de troonrede eene zekere teruggehoudenheid in de bewoordingen ook bij de goede deelen. De ‘Dernière Heure’ geloof ik, doet het opmerken: de koning schijnt in de tweede helft van elken volzin terug te willen nemen, wat hij in de eerste gegeven heeft. Dat is nu weer wat kras uitgedrukt, maar geeft goed den indruk weer als zou de koninklijke redenaar, in den persoonlijken vorm die hij aan de denkbeelden van het kabinet gaf, gevreesd hebben voor al te strenge ministerieele censuur.
Deze troonrede, niettegenstaande heel goede deelen, was dus een beetje grijs. Maar ik herhaal: hoe kan het wel anders? Men verdedigt zonder geestdrift wat geen persoonlijk eigendom is. Het is trouwens een algemeen kenmerk: in alle landen, waar de vorst geen autokraat is, kan de troonrede niet buiten deze kenschetsende grijsheid. Het ware verkeerd, ze meer bepaald aan koning Albert te willen verwijten.
Sommigen hadden van den koning uitdrukkelijke verklaringen aangaande leerplicht en gelijkmaking in het kiesrecht gewenscht en zelfs gehoopt. Enkele bladen waren zelfs zoo naïef geweest, die hoop zwart op wit uit te drukken. Ze hadden nochtans kunnen weten dat het kabinet- | |
| |
Schollaert beslist tegen bedoelde gelijkmaking gekant is, en slechts zeer energiek optreden van links er toe zou kunnen leiden, eenige jong-katholieken van de partij af te scheuren om die hervorming er aldus, met eene kleine meerderheid, door te krijgen. De koning nu, hij die in naam ‘Zijner Regeering’ sprak, kon bezwaarlijk, men zal het toegeven, gewagen van eene zaak, waarop bewuste regeering misschien zou kunnen zakken. En wat leerplicht aangaat: men kent de verdeeldheid rechts, verdeeldheid die ook wel onder de leden van het kabinet kon bestaan. Ook hierover was eene uitdrukkelijke verklaring geheel onmogelijk. Uit de voorzichtige bewoordingen van den koning kan men echter, zonder al te groote voorbarigheid, het stelsel der regeering aldus voorspellen: het woord leerplicht zal in de wet niet worden geschreven: de vrijheid van den huisvader sluit allen dwang uit; maar de uitbreiding, gegeven aan alle trappen en alle vormen van het nationaal onderwijs, en de inrichting van die uitbreiding zullen meebrengen, dat men buiten in-feite-bestaanden leerplicht niet meer zal kunnen. Het is, ge ziet het, eene misschien weinig oprechte, maar dan toch elegante wijze om de vraag op te lossen. Of de oplossing echter voldoende is, kan men betwijfelen... Werd dit, in de bespreking der aangekondigde ‘maatregelen’, die, meer-geregeld, meer-standvastig en langer schoolgaan moeten ‘verzekeren’, gelijk de troonrede ze aankondigt, - werd dit, zeg ik, bevonden, (en de linkerzijde zal hierin onwrikbaar zijn), dan laat ‘Le Soir’, het blad dat door minister Renkin... ik zal maar zeggen: ingelicht wordt, voorzien, dat de
tegenkanting vanwege de regeering op zou houden. -
‘De regeering’ zegt het blad, ‘erkent dat maatregelen
| |
| |
dienen getroffen om het school-gaan te verzekeren; vele goede geesten, zoo rechts als links, zijn van oordeel dat alleen opgelegden en erkenden leerplicht den goeden uitslag voor gevolg kan hebben. De gouvernementeele verklaringen aangaande dienstplicht waren er, voor twee jaar, verre van, den persoonlijken krijgsdienst te laten voorzien: nochtans is hij gestemd geworden...’ - Waaruit zou blijken dat de taktiek der regeering is: zich eerst, om plezier te doen aan den heer Woeste, tegen allen dwang verzetten; echter toe te geven, als de eischen en bedreigingen der linkerzijde voor de regeering gevaarlijk zouden worden; en dan aan de kracht der omstandigheden wijten, wat in den grond den wensch is der meerderheid, ook rechts. En aldus zou zelfs Woeste tevreden zijn gesteld... Dit zou men dus, volgens ‘Le Soir’, tusschen de lijnen der troonrede moeten lezen.
‘La Gazette’, zij, heeft er dit niet in gezien. Zij schrijft: ‘De meerderheid van het land - dient het bewezen? - wil leerplicht en éenmaking der kieswetten. De regeering wil de meeningen eener minderheid doordrijven. En die meeningen stemmen zelfs niet onderling overeen waar het de zorg geldt om het onderwijs, door de troonrede warm uitgedrukt. Welke oplossing kan er dan van den toestand zijn, dan een oproep tot den lande te richten, wanneer hij, binnen enkele maanden, door de eenvoudige eerlijkheid zal worden geëischt?’... De onontkomelijke Kamerontbinding dus,... die de koppigheid van den heer Woeste heel best kon noodig maken. Het is ook de meening van den correspondent van ‘Le Temps’, die zegt: ‘Groote debatten zullen, de eerste weken der zitting al, in de Belgische Kamer niet ontbreken. Zoo de parlementaire toestand
| |
| |
de onmogelijkheid van normale regeering vanwege het kabinet-Schollaert moest bewijzen, dan bestaat geen anderen uitweg dan ontbinding, door algemeene verkiezing gevolgd, die, of wel de samenstelling van een linkerkabinet zou toelaten, of wel uitloopen zou op een zaken-ministerie.’
Gij ziet het: volgens een goed deel der liberale pers staat de regeering voor het dilemma: eene instemmende houding aannemen, zonder omwegen, in zake leerplicht,... hetgeen ze in de troonrede niet doet, al kan men er haar onrechtstreeksche bedoelingen uit toeschrijven; of wel, onontkomelijk de ontbinding, met het gevolg dat de katholieke partij er waarschijnlijk van hare pluimen bij laten zou en een rechterkabinet onmogelijk zou zijn gemaakt. Valt nu te bezien of het ministerie en de heer Woeste ‘parfaitement d'accord’ zullen blijven....
Aldus zouden, spoedig genoeg, de socialistische Kamerleden hun eersten eisch van Dinsdag laatst, ontbinding, verwezenlijkt zien. Met hun tweeden eisch staat het, wat kansen aangaat, natuurlijk veel minder goed. Om eenvoudig algemeen kiesrecht, zonder meer, zonder distinguo's, te veroveren, is herziening der grondwet noodig. En dat gaat noch zoo vlug, noch zoo gemakkelijk... Eenmaking der kieswetten zou wel een stap vooruit zijn en, zooals Kloos zou zeggen, ‘een daad van eenvoudige rechtvaardigheid.’ Maar: geen woord hierover in de troonrede. Men weet dat de regeering er beslist antipathiek aan is. Zij geeft er echter geen uiting aan, al evenmin als aan het tegendeel. Zij wil hare handelwijze klaarblijkelijk voorbehouden. Zij laat liever een leemte bestaan in haar programma, dan zich thans te verbinden. ‘Dit alles blijft een duister geheim,’ zegt de ‘Etoile Belge’, die getuigt:
| |
| |
‘De regeering heeft slechts ijdele woorden in den mond des konings gelegd. Geen enkele der onduidelijke verklaringen die er in voorkomen is van aard het kabinet Schollaert tot iets te verbinden. Het gelijkt niet slecht op een opstel voor een wedstrijd geschreven, en herzien en verbeterd door een pater Jezuïet.’
Met Belgische krachtdadigheid uitgedrukt, bevat dit veel waarheid. Maar... is dit juist het kenmerk niet van alle troonrede?...
N.R.C., 12 November 1910. |
|