| |
| |
| |
Vrees en hoop van den heer Woeste
Brussel, 5 November.
Gij weet, dat ieder jaar, vóor de opening der parlementaire zitting, de heer Woeste de behoefte gevoelt, zijn politiek geweten te luchten in een opstel van de ‘Revue Générale.’ Die opstellen, ik verhaast mij het te zeggen, zijn meestal zeer merkwaardig. In zake binnenlandsche politiek is de oude leider wel een zeer koppig, zeer reactionair, en vaak kortzichtig mensch: beleid en slimheid zal men hem niet ontzeggen. Partijdig is hij steeds; maar schrander ook. En hebben zijne artikels nu waarlijk de waarde niet van programma of manifest, zooals de heer Woeste allicht bedoelt en zeker wenscht; is zelfs hun documentaire waarde betwijfelbaar: zij komen van iemand, wiens politieke doortraptheid, sectaire ijver en overtuigde beslistheid, levend maken al wat zijn pen ontvloeit.
Dinsdag gaat de Kamer weer open, ditmaal op eene troonrede, hetgeen in geen jaren gebeurd is. De heer Woeste heeft dan ook zijn jaarlijksch artikel laten verschijnen. Het heet ‘Craintes et Espérances’, en komt hierop neer.
De Kamerverkiezing van 22 Mei jl. is voor de oppositiepartijen eene ontgoocheling geweest. Hunne hoop, de regeering na 26 jaar weer te bemachtigen, werd teleurgesteld. Was die hoop dan geheel ongegrond? Neen, want ‘men moet het wel bekennen: ze vond steun in vier redenen.’ Eerst dan, wij zijn als regeeringspartij wel wat versleten (‘nous souffrons d'un peu d'usure’); waarbij als tweede reden komt, dat te dikwijls optimisme in de katholieke rangen heerscht. ‘Een derde punt’, vervolgt de heer Woeste,
| |
| |
‘legt het betrouwen onzer tegenstrevers uit: het is de verderfelijke verdeeldheid die in de parlementaire rechterzijde is uitgebroken’, - de heer Woeste erkent ze dan eindelijk! - ‘en die eindelijk weêrklank moest vinden erbuiten... Zij vond in de militaire kwestie gelegenheid tot uiting, en gaf aan de hoop der oppositie eene stoutheid, die deze tot hiertoe had meenen te moeten beteugelen.’ En hier kan Woeste zijn wrok niet verbijten. De militaire wet, dank zij den liberalen gestemd, moet het verduren, dat zij buiten den wil en de goedkeuring van den heer Woeste en de oud-katholieke garde werd voorgesteld en er door kwam. De vraag der militaire hervorming werd, volgens hem, te vroeg gesteld; ze werd trouwens slecht geleid, en men had meer oprechtheid mogen eischen van wie ze voorstond; (dit laatste aan het adres van een ministerie, waarmede hij anders, naar hij onlangs verklaarde, volkomen akkoord gaat). De gestemde wet is niet leefbaar: Janson en Neujean hebben het verklaard... En, eenigszins medelijdend, past schrijver op generaal Hellebaut, die op algemeenen dienstplicht had gehoopt, het woord toe van Erasmus: ‘Ik heb een ei geleid: Luther broedde het uit; ik had een kippenei geleid: Luther deed er een kraai uitkomen’.... Woeste meent trouwens uit de kiezing op te mogen maken, dat het katholieke deel van het land tegen de nieuwe wet is. Intusschen is deze in voege gekomen; in bevoegde kringen is men over den uitslag tevreden; niemand klaagt; en al kan men niet nalaten er het leidende beginsel van barok te blijven vinden, dat ieder er voorloopig vrede meê heeft, in afwachting van beters, kan de heer Woeste niet loochenen.
Was de legerwet een bron van verdeeldheid, de heer
| |
| |
Woeste ziet in de onderwijskwestie eene redplank, langs dewelke de twee fracties der katholieke partij weer tot elkander komen en die aldus de hoop der oppositie moet verijdelen.
Deze had blijkbaar al hare krachten op deze vraag geconcentreerd. De uitbreiding, aan de interpellatie-Masson-Bertrand gegeven, bewees het. De ijver der linkerzijde was echter te groot. Uit de discussie bleek weldra dat ze geen ander ideaal voorstond dan: God buiten de school. Dit was voor de katholieken natuurlijk een reden tot nauwere aaneensluiting. ‘De regering, ziende dat de oorlog te haren gunste keerde, maakte van dien bijval gebruik om aan haar vrienden eenige voldoening te geven’, zegt, zeer elegant, de heer Woeste, hiermee bedoelend het millioen dat aan de aanneembare scholen - meest kloosterscholen - werd weggeschonken; volgens hem het beste antwoord dat men in zake onderwijspolitiek aan liberalen en socialisten geven kon.
Dezen voelden dan ook wel, zegt de heer Woeste, dat zij een verkeerden weg waren ingeslagen. Ze wierpen zich dan ook op allerlei kleine en groote schandalen, daarin een laatste reden vindend om te mogen hopen op den val der katholieke partij. Niets hielp. En zoo komt het dat de regeering met eene meerderheid van zes stemmen meester bleef.
Verder kan afwisseling der partijen aan de regeering voor het land van nut zijn. Kan men dit stelsel echter verdedigen, als men de liberalen meer en meer naar het socialisme ziet overhellen? ‘Het is niet te minder waar’, zegt de heer Woeste, ‘dat de lange afwezigheid der oppositiepartijen van de regeeringsbank, en dat de krachten
| |
| |
waar ze over beschikken, vanwege de katholieken een aanhoudende gematigdheid en het werkdadig inzicht eischen, aan elk wettelijk belang bevrediging te geven, voor zoover zij met het gemeene goed overeenstemt.’ Kan, in zulke voorwaarden, de katholieke partij aan het bewind blijven? Ja, als ze eenheid bezit.... En helaas, eenheid bezit ze niet. Ze is gescheiden door een programma. Wat is het programma der jonge rechterzijde? Eenheid in de kieswetten; leerplicht; belasting op het inkomen; en eindelijk: eisch, dat de gemeenten, in gelijke mate, tusschenkomen ten voordeele van de vrije als van de officieele scholen. Nu, meent de heer Woeste, worden de drie eerste punten verworpen door de groote meerderheid der katholieken. Het vierde punt, dat meer aanhangers vindt, wordt te niet gedaan, door het millioen dat de regeering aan de aanneembare scholen schenkt. Wil dan de jonge rechterzijde iets meer, dan zich in de armen te werpen van de oppositie? Dat zij oppasse....
Beginselvastheid is trouwens allerminst haar kenmerk: Helleputte, zoodra minister geworden, zweert zijne liefde voor een vrijwilligersleger af en gaat persoonlijken dienstplicht voorstaan. En dit vindt Woeste een bedenkelijk symptoom. Even bedenkelijk vindt hij het voorstellen van dissideerende lijsten, zooals bij de laatste verkiezingen zich in zes plaatsen voordeed. Waarbij komt, dat concentratielijsten, waar de verschillende fracties gelijkmatig op vertegenwoordigd zouden zijn, parlementaire gevolgen zouden hebben, die voor den tegenwoordigen toestand niet zouden hoeven onder te doen. Integendeel!... Zoodat men zich afvragen moet: mag dat scheuringsspelletje blijven duren? Zal de regeering blijven toegeven?
| |
| |
En hier citeer ik den heer Woeste, maar liefst in de oorspronkelijke taal: ‘Si la tactique récemment inaugurée devait se reproduire, je n'hésite pas à dire qu'un immense découragement s'emparerait de nos troupes; les armes nous tomberaient des mains; ce serait, par l'effet de l'émiettement qui sévirait, non pas la chute momentanée, mais la perte du parti catholique; ce serait le triomphe de l'opposition, obtenu par la trahison; ce serait aussi l'avènement à brève échéance d'une administration nouvelle, expression logique de la prépondérance concédée aux gauches!’
Hetgeen duidelijk wil zeggen: de jong-katholieken zijn verraders (het staat er?), die hunne partij ten eeuwigen dood voeren en de triumph der linkerzijde verzekeren. Het kan niet minder malsch. Met recht mag men dan ook betwijfelen, of de jong-katholieken nu ook zoo maar ‘de wapens uit hunne hand’ zullen ‘laten vallen’....
De heer Woeste (ik heb getracht zijn uitgebreide studie zoo getrouw mogelijk weêr te geven) besluit aldus: ‘Encore une fois, telle est donc bien la question qui se pose: Va-t-il se faire de nouvelles alliances entre les gauches et quelques membres de la majorité contre les 80 membres de la droite qui restent fidèles au drapeau?... La parole est aux événements!’
Vraagt ge me nu, wat die ‘événements’ zullen geven, dan kan ik u niets anders antwoorden, dan dat het artikel van Woeste ze minder en minder duidelijk in laat zien. Van bij de opening der zitting zal de vraag van den leerplicht rijzen, waar de Woestisten zeer beslist tegen zijn. Nu zegt men, dat minister Schollaert aan den ouden leider heeft toegegeven. Maar daarentegen wordt verzekerd, dat
| |
| |
de heer Schollaert om geen andere reden de portefeuille van het onderwijs heeft overgenomen, dan omdat hij een wetsvoorstel op zak heeft, waarin aan de linkerzijde leerplicht wordt toegestaan, mits enkele wederzijdsche toegevingen. Zou de heer Schollaert dan ook al een ‘verrader’ zijn, volgens Woeste's uitdrukking?... Hoe 't weze, de verkettering van dezen laatste zal zeer zeker in de katholieke rangen de eenheid niet terugbrengen, die hij ervan verwachtte. Zijn opstel vergemakkelijkt de taak der regeering niet. En men vraagt zich af, of, in 't belang zijner partij, de heer Woeste niet beter had gedaan, dit jaar eens te zwijgen....
N.R.C., 6 November 1910. |
|