zullen me zeker dankbaar zijn, dat ik hier deze zonderlinge legende navertel. Het zal hun een troost en een bemoediging zijn geweest. Want zij ook hebben, bij het keizerlijk bezoek, ondervonden, hoe grondeloos-ijdel het is, te klagen. Ik heb het u al verteld: struikelblokken werden ons, bij het uitoefenen van ons ambt, niet gespaard. Kon ik u over den dag van gisteren slechts heel onvoldoende inlichtingen bezorgen, dan ligt het alleen daaraan, dat slechts enkele plaatselijke journalisten bij het bezoek aan Tentoonstelling, Koloniaal Museum, en wat dies meer, werden toegelaten. Zouden wij klagen over eene gewoonte, die, bij vorstelijke bezoeken, internationaal schijnt te willen worden?... Neen, klagen zullen we niet: het is misschien het beste middel om minder beklagenswaard behandeld te worden....
De keizer is, met familie en gevolg, gisterenavond vertrokken op een gemoedelijken ‘Guten Abend’, onzen koning toegestuurd. Op dit eenvoudig afscheidswoord loopt een bezoek af, dat heel zeker van belang is geweest. Van belang voor België, maar ook voor den keizer. Men mag het zonder zelfvoldanen overmoed zeggen: keizer Wilhelm heeft erbij gewonnen, naar België over te komen. Want in een tijd als de onze is het voor den vorst van een gezagwekkend land van belang, ook buiten eigen grenzen naar waarde en beteekenis te worden geschat. En nu is Wilhelm de Tweede in Brussel zeer zeker meegevallen. Zijne, haast Latijnsche beweeglijkheid, zijn onverdroten ijver, zijn frissche en levendige schranderheid hebben gedaan, dat de Belg niet meer gelooft in zijn moedwil, zijn koppigheid, zijn dweepzucht. De Belg heeft misschien ongelijk daarin. Maar vast staat het in zijn brein, dat de keizer hoofdzakelijk