tusschen al die menschen waren er slechts twee zonder decoraties of eereteekens: oud-burgemeester Buls, die er nooit heeft gewild, en ik, die er nooit heb gekregen... Boven is de aanblik eenig. In de eerste loges zitten de hooge adel en de hofdignitarissen. Het fonkelt er van diamanten, diademen, van hertogelijke, prinselijke, gravelijke kronen, boven een keur van de schoonste gezichten, die men te Brussel, tusschen vijf en zes, in de Montagne de la Cour ontmoet. Het midden van den eersten rang is geheel in eene loge herschapen, beter gezegd in een geurigen tuin, waar chrysanten zich aan orchideeën paren.
Daar verschijnen, om kwart voor tienen, de keizer, de keizerin - zwarte zijde met oranje ordelint en fonkelende kroon - de koning, de koningin - in het wit met zwanendons - de aldoor maar schoonere prinses Clémentine - licht blauw -, de lieve en schuchtere prinses Victoria Louisa en de nobele prinses Karl von Hohenzollern, ook in lichte kleuren natuurlijk; prins Karel von Hohenzollern, in wit uniform van Duitsch officier; en dan het verdere gevolg. De keizer, luid toegejuicht, groet minzaam. Hier heeft hij wel niet te vreezen. Heel deze reis heeft hem trouwens bewezen, dat men in België zoo vreeselijk niet is, als hij misschien had gedacht. En hij groet maar, blijkbaar voldaan over deze schitterende zaal, zóó vol zwarte, blauwe, roode en witte uniformen, waar zóóveel bonte ordelinten over prijken en decoraties aan schitteren, dat men zich afvraagt, hoe het mogelijk is, dat al die menschen op dergelijk costuum recht hebben. De heer Buls beziet mij tersluiks. Het is als wou hij zeggen: wij zijn hier de gedistingeerdste, vermits we alleen zijn om anders gekleed te gaan. Waarop ik den heer Buls met een instemmenden blik bedank.... Men speelt en juicht