| |
| |
| |
De tentoonstelling te Brussel
Brussel, 22 Juli.
We vieren nationaal feest. En... het regent, het regent aanhoudend: éene desolatie van regen over de stad en - neem me deze paraphrase van Verlaine niet kwalijk - in het hart der arme feestvierders... Het regent, het regent...
Gij weet dat in België de regen eene nationale instelling is. Er kon dus geen nationaal feest voorbijgaan zonder regen. Geen Belg dan ook, die niet een paar vlagen verwachtte: wij zijn een conservatief volk, dat niet graag met welke traditie ook afbreekt. In 1789 hebben we daar zelfs een revolutie om uitgevochten... Maar ditmaal maakt de regen het toch wat al te bont; de meestverstokte behoudsgezinde zou er in zijn gehechtheid aan de natte overlevering bij afgekoeld worden. En het uitzicht van stad als van tentoonstelling, bij would-be pretmaken, onder valsch-blijde verlichting en versiering, waarover het ééntonige lamento zingt van den ononderbroken regen, zou den moedigsten optimist zwart van gal en somber van gedachten maken.
Het regent, het regent... Gisterenavond ben ik, zooals het elken nationaal-feest-vierenden Brusselaar betaamt, naar de foor gegaan, op de Jamar-laan. Tusschen de veile meiden der Hoogstraat, die, hooggekapt en in fonkelende jurk, hier twee aan twee gearmd omloopen, op afstand gevolgd door hunne loerende ridders met de pet tot diep over de ooren; naast den kleinen, gezetten burger, die, dikke vrouw aan den arm en het opgezette kroost stevig
| |
| |
aan de hand, den jaarlijkschen ritus vervullen komt; de vormloos-magere miss-in-waterproof voorbij, die uit Baedeker weet dat de Brusselsche foor ‘very interesting’ is; - onder dat pijnlijk-aandoende, dat lamentabele kermisvolkje; beschut door de tallooze domen der parapluies, die blinken van de duizende kleurige lichtjes der electrische girandolen en betokkeld worden als ontallige diskrete trommen door de aldoor maar vallende droppen: zoo heb ik over de foor gekuierd, een bitteren grijns aan 't schrijnen in mij; de blakende tenten langs waar armzalige meisjes op breed-platte voeten fandango dansen; voorbij de verlatenheid eener weemoedige waarzegster in décolleté; voorbij de schreeuwende worstelaars met wuivende armen vol blauwe tatoëering; voorbij de brandende grootspraak en de gebroken jenever-stem van dezen gerokten grijsaard, die, onder den schmink en den glimmend-zwarten pruik, ons zijne jammerlijk-belachelijke jeugd-illusie toont: een symbool van deze foor zelve... En valsch schetterden de trompetten; en als voor noodsein bengelden de noodende bellen, waar, weemoedig-pretieus, een orchestrium Gounod's ‘Ave Maria’ kweelde als een oude jonge dochter van bij de vijftig, die sentimenteel zou zijn...
Neen, ik verzeker u: prettig was het niet. En het is dan ook wrevelig en sarcastisch dat ik naar huis ben gegaan, en, huiverend tusschen de lakens, dezen nationalen feestavond herdacht heb, die ik als goede vaderlander had willen meêvieren...
Vanmorgen al heel vroeg was ik in de tentoonstelling. Ik wilde den indruk kennen van de opzichters over den dag van gisteren. Ik ga graag met deze opzichters om, omdat ze tevens geblaseerde sceptici en fijne opmerkers
| |
| |
zijn. Zij zijn zorgvuldige opvoeders voor mijne ironie; zij helpen mij in mijn verweer tegen eigen meêgaande gevoeligheid. Ik praat er dan ook dikwijls meê; want niet alleen weten deze opzichters alles wat in de tentoonstelling gebeurt - wat ze voor den reporter bijzonder kostbaar maakt, - maar zij hebben, bij belanglooze, aangehouden beschouwing, een juisten zin der maat, een juiste schatting der verhoudingen geleerd, die ze ook voor den gevolgen-trekkenden journalist - de wijsgeerige geschiedschrijver van dag-aan-dag, - tot zeer betrouwbare medewerkers opheft... Ik heb me dan ook tot een vertrouwd opzichter gewend, en zijn indruk is geweest, dat men nooit in de tentoonstelling met minder oprechtheid en minder ‘entrain’ gefeest heeft: het gedrang, groot als altijd, was log en vormloos; de vreugde was zenuwloos; de vroolijkheid liep om met hangende lip, zonder overtuiging.... Waarbij zij stonden, zij, de opzichters, heel den oneindigen dag onder de vlaag, met de stoïsche blijdschap van den volbrachten plicht: de eenigen allicht in de tentoonstelling, die eene echte blijdschap ondervonden...
Het regent; het regent...
Maar dit wil geen treurzang worden. Laat ik u dan ook liever vertellen van een paar uurtjes, welke onder de aangenaamste zijn die ik in de tentoonstelling doorbracht.
Ge moet weten, dat Mr. C.Th. Van Deventer, voorzitter van de bijzondere commissie voor de Nederlandsche koloniën, de vriendelijkheid had gehad, de pers op een bezoek door zijne afdeeling in het Hollandsche paviljoen uit te noodigen. Die invitatie was slecht beantwoord geworden: ik trof één enkelen confrère aan, en verder den welgekenden Maurits Wagenvoort, die, zelf pas uit Indië terug
| |
| |
na een tweejarig verblijf, ons tot een tweeden, gedienstigen leidsman werd. Maar juist omdat we zoo weinig talrijk waren, was het bezoek zoo heel interessant. Géén der milde uitleggingen van den heer Van Deventer ging verloren; en tevens groeide de gezelligheid aan, die door al te talrijke aanwezigen noodzakelijk geschaad wordt.
Ik zal u van dat bezoek geen eigenlijk verslag geven. Om twee redenen: ik ben geen deskundige; en dan: in het Avondblad van Zaterdag jl. der N.R.Ct. komt, uit deskundige hand, een beschrijving en de kritiek van uwe koloniale tentoonstelling voor, waar ik niets bij te voegen wensch, uit voorzichtigheid eerst, en omdat de bespreking mij voldoende en volledig voorkomt. Met alle waardeering van en innige dankbaarheid voor de leerrijke uitleggingen van den heer Van Deventer, verzoek ik dezen mij te willen verontschuldigen, zoo ik alleen hier van persoonlijke indrukken gewaag, meer van aesthetischen dan van documentairen aard, - al maak ik natuurlijk gretig gebruik van zijne kostbare aanwijzingen.
Deze koloniale tentoonstelling is, scherp afgeteekend, in twee deelen te splitsen: dat der inlanders en dat der Europeanen; het oorspronkelijk-koloniale en het ingevoerd-koloniale; het autochtone leven en het Hollandsche beheer ervan.
Het eerste vooral is voor den leek belangrijk, in zooverre hij geen Nederlander is. Want in Holland zijn Indische kunst en Indische nijverheid onder de ontwikkelden vrij goed gekend; voor vreemdelingen, in casu Belgen, zijn ze over 't algemeen nieuw. Wel hebben wij een paar jaar geleden in Antwerpen eene belangrijke Indische tentoonstelling gehad; en in Brussel zelf vindt men wel,
| |
| |
in antiquariaten en ook in een paar moderne winkels, mooie kunst-specimina en batikstoffen, die vermoedelijk namaak zijn. Maar dit maakt nog geen inwijding in Indische kunstnijverheid uit.
Hier echter, in de mooie, alleen wat drukke, en zeer zeker ongelijke afdeeling, zoo bijzonder door architect Cuypers voorgesteld en versierd, onder de werkelijk heel mooie fries van Jan Sluytersen de vaak-gelukkige versieringsfiguren van Huib Luns, valt er voor ons veel te leeren. Ik zeg niet dat we hier heel de kunstgeschiedenis van Indië nagaan kunnen, van bij de, raak-realistische, soms zoo leuke, soms zoo monumentale kunst van den Boroboedoer, tot bij de grillige, symbolische, vreemd-hiëratische en somptueus-versierde Wajang-figuren in poppen en lavabeeldjes, op waaiers en boekbanden, taschjes en ceintures; niet dat men de evolutie van den dekoratieven smaak nagaan kan langs weefsels en batiks, houtsnijwerk en vlechtwerk, gedreven koper en zilver en goud. Een oningewijde zal moeilijk eenig verschil in stijl ontdekken tusschen Sumatraansch stiksel op weefsels en muiltjes, en de versiering op potten en bamboes van Celebes, of de beeldjes, krissen en lansen van Bali. Verder geven de hoeden van Tangerang (die hier goed worden verkocht), het vlechtwerk, de vliegendeksels, de werkjes in slangenhuid, behalve de tallooze stoffen, geen volledig beeld van de huisnijverheid in uwe kolonies, al heeft de gelukkige idee, ze hier door werkende inlanders - waar ik u nader over vertel - te laten voorstellen, de belangstelling levendig gemaakt. Maar zooals ze in haar geheel is, leert ons de tentoonstelling over de inlanders, hun kunst en hun werkkring, hun leven en omgeving, oneindig veel,
| |
| |
waartoe de schoone foto's van kapitein Van Erp en niet het minst die van den inlandschen regent van Demak - blijkbaar een smaakvol man, waarvan ik echter de voorliefde voor overstroomingen moeilijk begrijp - grooten dienst bewijzen. Nu ik gewapend ben met wat ik van Mr. Van Deventer mocht leeren, keer ik hier wel weer terug. Want van kleur en lijn, van vorm en van materie is hier oneindig te genieten. Men gaat hier niet heen zonder den weemoed, dien elke echte kunst wekt; en men denkt er niet aan terug, dan met verlangen.
Wat nu de Hollander gedaan heeft voor het beheer en tot uitbating der koloniën, weet ge beter dan ik. Ik kan er u weinig van vertellen, dat ge niet weten zoudt. Hetgeen geen reden is om u te verzwijgen, met welke belangstelling ik heb nagegaan de exploitatie van petroleum in al zijne vormen, en alle stadia van bewerking, van bij het boren tot bij het vervoeren. Niet alleen stellen mooie schilderijen van Cuypers en modellen van blikken en van booten alles plastisch voor: hier - als elders - hangen statistische voorstellingen, die over alles inlichten wat men wenschen kan te weten. Hier is trouwens de geheele tentoonstelling een voorbeeld van orde en tucht in: eene echte leerschool... Wat ik zei van petroleum, geldt in gelijke mate voor koffie en tabak, kruidnoot en indigo, succumbra en coca, thee en rijst. De foto's naar gewassen en de schelpen uit de tuinen van Buitenzorg, zullen evenzeer de aandacht trekken als de, zeer volledige verzameling van Indische geneesplanten. De mooie tentoonstelling van spoor- en tramwegen op Java, weêr zeer plastisch voorgesteld, is even belangrijk als wat ons wordt getoond over inlandsch onderwijs - er zijn prachtige handschriften
| |
| |
op geklopt boombast, - en meer in 't bijzonder over de school van Inlandsche artsen. Die rijke, zoo uitvoerig voorgestelde suikerafdeeling wisselt af met het mijnwezen: tin als goud- en zilvererts worden getoond, terwijl men elders het winnen van balata en het wasschen van goudpepiten op Suriname na kan gaan.... Is deze opgave volledig? Neen, want ik sprak u nog niet over irrigatie en bosch- ontginning, over topographie en over de landsdrukkerij, over de belangrijke opiumregie, over vervoermiddelen te water, naar en in de koloniën. Maar ik herhaal: dat weet ge toch allemaal, en deze lijnen kunnen alleen dienen om u te verwittigen, dat ge het in Brussel uitmuntend en smaakvol kunt voorgesteld vinden.
Iets wat ge echter niet weet en niet hebt mogen zien tot hiertoe: hier zijn prachtige foto's, genomen tijdens de expeditie op Nieuw-Guinea door Van Nouhuys en Lorentz, van landschappen als van 't ruige volkje dat daar woont. De vraag is opgeworpen, of niet een van beide kranige leiders over hun tocht hier in de tentoonstelling een voorlezing zou kunnen geven. Vanwege het bestuur der expositie zou daar wel geen bezwaar tegen zijn. Integendeel! En mij zou het 't genoegen verschaffen, er hier breedvoeriger over te schrijven, dan ik hier kon doen in dezen, reeds al te langen brief...
N.R.C., 23 Juli 1910. |
|